In deze zaak gaat het om een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) die aan belanghebbende is opgelegd over het jaar 2015. Belanghebbende had een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 18.157, waarbij een persoonsgebonden aftrek van € 4.320 in aanmerking was genomen. De Inspecteur heeft echter een navorderingsaanslag opgelegd, omdat de persoonsgebonden aftrek niet in aftrek was toegelaten. Dit was het gevolg van een eerdere beslissing van het Hof in de zaak van de echtgenoot van belanghebbende, waarin werd vastgesteld dat de Inspecteur bij de echtgenoot terecht een inkomen uit aanmerkelijk belang had in aanmerking genomen en dat de persoonsgebonden aftrek per 31 december 2014 op nihil was vastgesteld.
De Rechtbank had het beroep van belanghebbende gegrond verklaard en de navorderingsaanslag vernietigd, maar de Inspecteur ging in hoger beroep. Tijdens de mondelinge behandeling op 10 juli 2019 is het geschil besproken, waarbij beide partijen hun standpunten hebben toegelicht. Het Hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat de navorderingsaanslag terecht was opgelegd, omdat er geen mogelijkheid was om de persoonsgebonden aftrek van de echtgenoot te verrekenen met het inkomen van belanghebbende in 2015. Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de uitspraak op bezwaar bevestigd.
De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van het Gerechtshof Den Haag, en de beslissing is op 18 september 2019 in het openbaar uitgesproken. Zowel de belanghebbende als de Inspecteur hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.