ECLI:NL:GHDHA:2019:2465

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 september 2019
Publicatiedatum
18 september 2019
Zaaknummer
22-000285-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek in strafzaak wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid

In de zaak met nummer 22-000285-16 heeft verzoeker op 11 juli 2018 een wrakingsverzoek ingediend tegen de rechters M.J. de Haan-Boerdijk, A.E.A.M. van Waesberghe en M.J.J. van den Honert tijdens een openbare zitting van het gerechtshof Den Haag. Dit verzoek werd op 31 januari 2019 door de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam afgewezen. Op 28 augustus 2019 vond er opnieuw een zitting plaats, waarbij dezelfde rechters betrokken waren. Verzoeker diende op 29 augustus 2019 opnieuw een wrakingsverzoek in, waarin hij zijn onvrede over de procedure en de rechters uitte. De wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag heeft het verzoek op 6 september 2019 beoordeeld en geconcludeerd dat het verzoek niet-ontvankelijk is. De wrakingskamer oordeelde dat verzoeker niet met nieuwe feiten of omstandigheden kwam die de onpartijdigheid van de rechters in twijfel trokken. Bovendien werd vastgesteld dat het verzoek een poging was om de procedure in de strafzaak te belemmeren. De wrakingskamer besloot dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zou worden genomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Zaaknummer : 001410-19
Rolnummer hoofdzaak : 22-000285-16
Beslissing van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van 6 september 2019
inzake het schriftelijk verzoek tot wraking als bedoeld in artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in de strafzaak van het openbaar ministerie tegen:

[verzoeker],

geboren op [geboortejaar] 1958 te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
hierna: verzoeker.

Het geding en de feiten

1. In de strafzaak tegen verzoeker onder genoemd rolnummer heeft verzoeker op de openbare terechtzitting van 11 juli 2018 van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Den Haag een verzoek tot wraking gedaan van mrs. M.J. de Haan-Boerdijk (voorzitter), A.E.A.M. van Waesberghe en M.J.J. van den Honert (raadsheren).
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 17 januari 2019 ter zitting van de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam. Bij beslissing van 31 januari 2019 heeft de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam het verzoek tot wraking afgewezen.
3. Vervolgens heeft in de strafzaak tegen verzoeker op 28 augustus 2019 een openbare terechtzitting van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Den Haag plaatsgevonden. De meervoudige strafkamer bestond wederom uit mrs. M.J. de Haan-Boerdijk (voorzitter), en A.E.A.M. van Waesberghe en M.J.J. van den Honert (raadsheren). Na afloop van de zitting is de datum van uitspraak in de strafzaak bepaald op 11 september 2019.
4. Bij e-mailbericht van 29 augustus 2019 heeft verzoeker opnieuw een verzoek tot wraking van genoemde voorzitter en raadsheren gedaan. Het wrakingsverzoek is op 30 augustus 2019 binnengekomen bij de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakings- en verschoningsverzoeken van het gerechtshof Den Haag (hierna: de wrakingskamer).
5. De voorzitter en de raadsheren hebben niet in de wraking berust.
6. Om na te melden redenen heeft de wrakingskamer afgezien van een mondeling behandeling van het wrakingsverzoek.

Het wrakingsverzoek

7. Het wrakingsverzoek luidt als volgt (e-mailbericht van 29 augustus 2019, 16:14 uur, van verzoeker aan de gemeenschappelijke griffie van de afdeling strafrecht van het gerechtshof Den Haag en het ressortsparket Den Haag, in reactie op de mededeling per e-mail van de griffie aan verzoeker dat op 11 september 2019 uitspraak in zijn strafzaak zal worden gedaan):
‘Ook weet ik niet wie de rechters zijn. Als er rechters bij zijn die ik gewraakt heb op de vorige zitting [de wrakingskamer begrijpt: de zitting in de strafzaak tegen verzoeker op 11 juli 2018], wraak ik die nu opnieuw als zij een einduitspraak menen te kunnen doen, gezien het feit [A] dat zij een pv van de gewraakte zitting hebben opgemaakt en ondertekend wederom buiten mijn kennis, en [B] voorts zich alle drie via 1 rechter hebben laten vertegenwoordigen in de wrakingskamer, en wel door de rechter die de eerdere zittingen, waar de wraking ook betrekking op had niet eens had meegemaakt. Tot slot was het dossier van de wraking op cruciale punten onvolledig, waaronder het ontbreken van alle even pagina's van een van de zittingen, waarop ik tijdens de wraking ook gewezen heb, mondeling en schriftelijk, alsmede ook andere cruciale punten. In het pv van de wrakingszitting is dat niet vermeld. Evenmin zijn er audio/video opnames gemaakt van de wraking, waarom ik wel had aangedrongen. Kortom, de hele wrakingszitting was een farce. Ik accepteer die niet als een rechtmatige wrakingszitting.’ ([A] en [B] toegevoegd door wrakingskamer)

Beoordeling van de ontvankelijkheid

8. De in rechtsoverweging 7 onder A en B geciteerde passages vat de wrakingskamer op als twee gronden van het wrakingsverzoek.
Ten aanzien van de wrakingsgrond onder A:
9. Het is de wrakingskamer ambtshalve bekend dat de raadsheren die verzoeker ter zitting van 11 juli 2018 heeft gewraakt, dezelfde raadsheren zijn die in de strafzaak tegen verzoeker (eind)arrest zullen wijzen, waarvan de uitspraak is bepaald op 11 september 2019.
10. Dat een proces-verbaal van een zitting in een strafzaak wordt vastgesteld en ondertekend door de voorzitter (en de griffier) van de zitting (artikel 327 Sv) en dat dit buiten de verdachte om geschiedt, mag bij verzoeker bekend worden verondersteld. Uit het proces-verbaal van de zitting van 11 juli 2018 (als geciteerd in de beslissing van de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam van 31 januari 2019) blijkt immers dat verzoeker toen heeft verzocht het proces-verbaal van de zitting van 21 november 2017 in zijn strafzaak te corrigeren en dat de voorzitter verzoeker daarop heeft uitgelegd dat dat niet mogelijk was omdat dat proces-verbaal al was vastgesteld (maar dat verzoeker wel de mogelijkheid had om opmerkingen te maken over door hem geconstateerde onjuistheden in dat proces-verbaal). Dat van de zitting van 11 juli 2018 ‘wederom’ buiten verzoeker om een proces-verbaal is vastgesteld en ondertekend, is dus geen feit of omstandigheid waarmee verzoeker pas na zijn eerdere wrakingsverzoek van diezelfde datum bekend is geworden als bedoeld in artikel 513 lid 4 Sv. In zoverre moet het wrakingsverzoek worden aangemerkt als een volgend verzoek om wraking van dezelfde rechter (raadsheer) dat op de voet van deze wetsbepaling niet in behandeling wordt genomen.
Ten aanzien van de wrakingsgrond onder B:
11. Deze wrakingsgrond heeft betrekking op de procedure die heeft geleid tot de beslissing van 31 januari 2019 van de wrakingskamer van het gerechtshof Amsterdam waarbij het eerdere wrakingsverzoek van verzoeker is afgewezen. De feiten en omstandigheden die verzoeker met betrekking tot die wrakingsprocedure aanvoert, kunnen geen feiten of omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid van de raadsheren in de (procedure van de) strafzaak tegen verzoeker schade zou kunnen lijden in de zin van artikel 512 Sv. In zoverre voldoet het verzoek niet aan het motiveringsvereiste van artikel 513 lid 2 Sv. Het verzoek wordt daarom wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid buiten behandeling gesteld.

Wrakingsverbod

12. Het onderhavige verzoek is het tweede wrakingsverzoek van verzoeker in zijn strafzaak, waarbij hij dezelfde raadsheren beoogt te wraken. Voorts blijkt uit het e-mailbericht van verzoeker dat hij met het indienen van het onderhavige wrakingsverzoek probeert de procedure in zijn strafzaak te belemmeren. Hij licht het wrakingsverzoek immers toe door op te merken niet akkoord te gaan met een einduitspraak in zijn zaak, tenzij het in eerste aanleg gewezen vonnis nietig wordt verklaard en voor de rest tussenuitspraken worden gedaan van procedurele aard. De wrakingskamer ziet hierin aanleiding om op de voet van artikel 515 lid 4 Sv te bepalen dat een volgend door verzoeker in te dienen verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen.

Beslissing

Het hof:
- verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in het verzoek tot wraking;
- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking door verzoeker niet in behandeling wordt genomen;
- bepaalt dat een afschrift van deze beslissing wordt toegezonden aan verzoeker, genoemde voorzitter en raadsheren en de advocaat-generaal.
Deze beslissing is gegeven op 6 september 2019 door mrs. H.J. van Kooten, C.G.M. van Rijnberk en I.E. de Vries, in aanwezigheid van de griffier mr. C.M.A. Ellens-Veenhof.