ECLI:NL:GHDHA:2019:2437

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2019
Publicatiedatum
12 september 2019
Zaaknummer
200.254.610/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over kindgebonden budget en kinderbijslag tussen gescheiden ouders

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de man tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. De man en de vrouw zijn gescheiden ouders van een minderjarige zoon en hebben een geschil over de toewijzing van een bedrag van € 3.926,70 aan kinderbijslag en kindgebonden budget. De man heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld om de vrouw te verbieden het vonnis van de kantonrechter te executeren, waarin hij was veroordeeld tot betaling van het genoemde bedrag aan de vrouw. De voorzieningenrechter heeft deze vordering afgewezen, wat de man heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

Het hof heeft vastgesteld dat de man geen belang meer heeft bij het hoger beroep, aangezien het vonnis van de kantonrechter in een eerder hoger beroep door het hof is vernietigd. Hierdoor kan de vrouw geen uitvoering geven aan het vonnis dat de man in hoger beroep wilde aanvechten. Het hof heeft daarom het hoger beroep van de man afgewezen en de proceskosten gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De uitspraak is gedaan op 30 juli 2019 door het Gerechtshof Den Haag, waarbij de betrokken rechters de zaak hebben beoordeeld en tot deze conclusie zijn gekomen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.254.610/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/564332 / KG ZA 18-1329

arrest d.d. 30 juli 2019

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Meeuwsen te Gorinchem,
tegen
[de vrouw] ),
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Kandemir te Dordrecht.

Het geding

De man is op 13 februari 2019 in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van 18 januari 2019 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, team handel en haven, gewezen tussen de man als eisende partij en de vrouw als gedaagde partij (hierna: het bestreden vonnis).
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar het bestreden vonnis.
De man heeft in de dagvaarding één grief genomen, tevens een vermeerdering van eis.
De vrouw heeft een memorie van antwoord ingediend.
De man heeft zijn procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Enige relevante feiten
1. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit dit huwelijk zijn meerdere kinderen geboren, waaronder een thans nog minderjarige zoon.
2. Partijen hebben een geschil over een bedrag van € 3.926,70 aan kinderbijslag en kindgebonden budget betreffende deze minderjarige zoon. Partijen twisten over wie recht heeft op dit bedrag.
3. Bij vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam, zitting houdende te Dordrecht, van 20 september 2018 is de man veroordeeld om het bedrag van € 3.926,70 tegen kwijting aan de vrouw te betalen. Voorts is de man veroordeeld in de proceskosten.
4. De man heeft tegen voornoemd vonnis hoger beroep ingesteld bij het hof Den Haag.
5. Voorts heeft de man, in het kader van een executiegeschil, een procedure in kort geding aanhangig gemaakt bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam. Hij heeft in die procedure gevorderd:
- de vrouw te verbieden het vonnis van 20 september 2018 te executeren, althans de executie van dat vonnis te schorsen en geschorst te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag;
- de vrouw te veroordelen in de proceskosten en de nakosten.
6. Bij vonnis van 18 januari 2019, zijnde het bestreden vonnis in de onderhavige procedure, heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van de man afgewezen, en de proceskosten gecompenseerd.
De vorderingen in hoger beroep
7. De man vordert in hoger beroep dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende:
primair:
I de vrouw te verbieden het vonnis van 20 september 2018 te executeren, althans de executie van het vonnis te schorsen en geschorst te houden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag dat de vrouw na betekening van het vonnis in gebreke blijft met de uitvoering hiervan;
subsidiair:
II de vrouw te veroordelen tot zekerheidsstelling van de volledige vordering voortvloeiende uit het vonnis van 18 januari 2019;
zowel primair als subsidiair:
III de vrouw te veroordelen in de proceskosten en in de nakosten van beide instanties, een en ander te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en – voor het geval voldoening van de (na)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
8. De vrouw concludeert dat het dit hof behage bij arrest het bestreden vonnis te bekrachtigen en de man te veroordelen in de kosten van deze procedure en ook in eerste aanleg.
Oordeel hof
9. Het hof heeft ambtshalve kennis van het hoger beroep dat de man heeft ingesteld van voornoemd vonnis van de kantonrechter van 20 september 2018. Dit hoger beroep is bij het hof Den Haag bekend onder zaaknummer 200.251.148/01. Het hof heeft in dat hoger beroep op 11 juni 2019 arrest gewezen. Bij dat arrest heeft het hof het vonnis van 20 september 2018 vernietigd en de inleidende vordering van de vrouw alsnog afgewezen.
10. Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de man geen belang heeft bij het onderhavige hoger beroep, nu de vrouw geen uitvoering kan geven aan een vonnis dat in hoger beroep is vernietigd. Het hoger beroep van de man wordt derhalve afgewezen.
Proceskosten
11. Nu het een procedure in de familierechtelijke sfeer betreft, zal het hof de proceskosten compenseren en wel in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt.
12. Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het hof:
wijst het hoger beroep af;
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.H.N. Stollenwerck en F. Ibili en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 juli 2019 in aanwezigheid van de griffier.