ECLI:NL:GHDHA:2019:2433
Gerechtshof Den Haag
- Wraking
- Rechtspraak.nl
Wraking verzoek niet-ontvankelijk verklaard wegens gebrek aan procesvertegenwoordiging
In de zaak met kenmerk 200.238.097/01, waarin verzoekers [appellant 1] en [appellant 2] de Staat der Nederlanden als geïntimeerde hebben, vond op 25 maart 2019 een pleidooi plaats voor het Gerechtshof Den Haag. De meervoudige kamer bestond uit mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville (voorzitter), mr. E.M. Dousma-Valk en mr. H.C. Grootveld. Op 21 mei 2019 was een arrest in de hoofdzaak gepland. Echter, op 20 mei 2019 dienden verzoekers een schriftelijk verzoek tot wraking in van de rechters die hen in de hoofdzaak hadden behandeld. Dit verzoek was niet ondertekend door een advocaat, wat in deze procedure verplicht is.
De wrakingskamer van het hof heeft de stukken beoordeeld en besloten om zonder zitting uitspraak te doen over de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek. Het hof oordeelde dat verzoekers niet-ontvankelijk waren, omdat het verzoek niet door een advocaat was ondertekend. Verzoekers hadden de mogelijkheid gekregen om het verzuim te herstellen, maar hebben nagelaten een correct verzoek in te dienen.
Uiteindelijk concludeerde het hof dat er geen aanleiding was om verzoekers in de gelegenheid te stellen het verzuim te herstellen, en verklaarde hen niet-ontvankelijk in hun verzoek tot wraking. Deze beslissing werd genomen zonder mondelinge behandeling, aangezien de ontvankelijkheid direct duidelijk was. De uitspraak werd gedaan op 4 september 2019 door de rechters W.J. van Boven, F.R. Salomons en K. Schaffels, in aanwezigheid van de griffier.