ECLI:NL:GHDHA:2019:2388

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2019
Publicatiedatum
6 september 2019
Zaaknummer
22-003507-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake voorbereidingshandelingen voor het bereiden van harddrugs

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 augustus 2018. De verdachte, geboren in Marokko in 1961, werd beschuldigd van het plegen van voorbereidingshandelingen voor het bereiden, bewerken en verwerken van harddrugs, specifiek heroïne en cocaïne. De verdachte had haar woning ter beschikking gesteld aan een ander, waar een groot aantal voorwerpen en stoffen werd aangetroffen die bestemd waren voor de productie van deze drugs. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.

De zaak kwam voor het hof na een eerdere veroordeling in eerste aanleg, waarbij de verdachte ook al was gestraft met een gevangenisstraf van 8 maanden. De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden bevestigd, maar het hof kwam tot een andere bewezenverklaring. Tijdens de zittingen in hoger beroep heeft de verdachte ontkend de aangetroffen goederen in haar woning te hebben gezien, maar het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was dat zij op de hoogte was van de aanwezigheid van deze goederen en dat zij deze ter beschikking had gesteld voor criminele activiteiten.

Het hof heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan in overweging genomen, evenals de eerdere veroordelingen van de verdachte. De verdachte heeft bijgedragen aan de instandhouding van het criminele drugscircuit, wat een gevaar voor de volksgezondheid met zich meebrengt. Het hof heeft daarom besloten tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, waarbij de verdachte ook de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf moest ondergaan, omdat zij zich niet aan de voorwaarden had gehouden.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003507-18
Parketnummers: 10-088509-18 en 10-172134-16 (TUL)
Datum uitspraak: 6 augustus 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 augustus 2018 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortejaar] 1961,
[BRP-adres], thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [PI].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 23 juli 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaren. Tevens is een beslissing genomen op de vordering tot tenuitvoerlegging van de onder parketnummer 10-172134-16 voorwaardelijk aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf en ten aanzien van de voorlopige hechtenis van de verdachte.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 6 december 2017 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van heroïne en/of cocaïne en/of andere op lijst I van de Opiumwet vermelde stoffen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of andere op lijst I van de Opiumwet vermelde stoffen, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of andere op lijst I van de Opiumwet vermelde stoffen (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen
62,2 kilogram paracetamol en/of
9 kilogram lidocaïne en/of
9,2 kilogram cafeïne en/of
een grote kunststof teil en/of verschillende rubberen handschoenen en/of een grote zeef en/of verschillende plastic doorzichtige zakken en/of een weegschaal(tje) en/of mondkapjes, voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist of ernstige redenen had te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en)
en/of zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van dat feit tracht te verschaffen, te weten de toegang tot en/of gebruik van haar woning aan de [adres];
2.
zij op of omstreeks 6 december 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer ander(en), althans alleen, stoffen en/of voorwerpen heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd of voorhanden gehad, te weten 10 ongebruikte assimilatielampen a 600 Watt en/of 14 ongebruikte voorschakelapparaten a 600 Watt, in doos verpakt en/of 2 grondzeilen van ongeveer 3 bij 3 meter elk en/of 4 dozen met ongebruikte cocos-voedingsbodem en/of 7 tafelventilatoren en/of 1 flexibel watervat en/of 4 elektronische regelaars voor ventilatoren en/of 1 growtent, afmeting van ongeveer 3 bij 3 meter en/of vijverfolie en/of 272 bloempotten, a 11 liter en/of 4 ongebruikte koolstoffilters en/of 1 dompelpomp en/of 24 luchtventilatie slangen en/of 1 flacon "Basic Hydro B" en/of slakkenhuisventilatoren, gemonteerd in houten kisten en/of 12 metalen assimilatiekappen en/of 3 voorschakelapparaten, dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, te weten haar woning aan de [adres], waarvan zij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte opnieuw een ontkennende verklaring afgelegd, inhoudende dat zij na terugkomst uit Marokko op 4 december 2017 de aangetroffen goederen in haar woning niet heeft gezien. De verklaring van de verdachte in hoger beroep wijkt van eerder door haar afgelegde verklaringen af, in die zin dat zij bij het hof voor het eerst heeft verklaard dat ze de eerste nacht na terugkomst op de bank in de woonkamer van haar woning heeft geslapen, teneinde tijd te besparen voor het halen van een vroege afspraak de volgende dag.
Naar het oordeel van het hof bevestigt deze in hoger beroep afgelegde verklaring van de verdachte het juiste oordeel van de rechtbank dat de verdachte heel wisselend en weinig concreet heeft verklaard over haar bezigheden vanaf 4 december 2017 en dat enige steun voor haar verklaringen niet te vinden is in het dossier. Wel zijn er aanwijzingen voor het tegendeel, namelijk het niet aantreffen van een koffer en een tas in de woonkamer en het aantreffen van een stapel kleding op het bed van de verdachte, opgehangen wasgoed en het door haar gebruikte paspoort in een kast in haar slaapkamer. Ook zijn medicijnen op naam van de verdachte aangetroffen die volgens de verpakking zijn gedateerd op 6 december 2017 en die zij dus pas na terugkomst kan hebben afgehaald en in haar woning hebben neergelegd.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat er op grond van het dossier van uitgegaan moet worden dat de verdachte in de periode van 4 tot en met 6 december 2017 regelmatig in haar woning is geweest en daar ook heeft geslapen. Bij een zodanig verblijf moet de verdachte de aangetroffen goederen hebben gezien. Daarbij wordt in aanmerking genomen de hoeveelheid goederen en de omvang van een deel van die goederen en de kamers waarin de goederen zijn aangetroffen. Voorts had de verdachte beschikkingsmacht over deze goederen, aangezien deze zich in haar woning bevonden, zodat bewezen is dat de verdachte die voorhanden heeft gehad.
Ten aanzien van de versnijdingsmiddelen moet de verdachte gelet op de ingerichte kamer waarin die zijn aangetroffen ernstige redenen hebben gehad te vermoeden waarvoor die bestemd waren. Zij heeft haar woning daartoe ter beschikking gesteld. Ook met betrekking tot de in de keuken en een slaapkamer aangetroffen goederen wordt geoordeeld dat alleen gelet op de aard en het aantal daarvan de verdachte in ieder geval ernstige redenen had te vermoeden dat die waren bedoeld voor grootschalige hennepteelt.
In aanmerking genomen dat de verdachte haar Turkse kennis de beschikking heeft gegeven over een huissleutel tijdens haar verblijf in Marokko, dat zij ook na haar terugkomst de sleutel bij hem heeft gelaten en de wijze waarop de voor versnijdingsdoeleinden ingerichte kamer is aangetroffen duidt op een actief gebruik daarvan, komt het hof net als de rechtbank tot het oordeel dat voldoende bewijs aanwezig is dat de verdachte en die Turkse kennis hebben gehandeld in nauwe en bewuste samenwerking en dat dus sprake is van medeplegen van de aan de verdachte verweten gedragingen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op of omstreeks 6 december 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een
of meerander
(en), althans alleen,om een feit
,bedoeld in het vierde
of vijfdelid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken
, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengenvan heroïne en/of cocaïne en/of andere op lijst I van de Opiumwet vermelde stoffen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of cocaïne en/of andere op lijst I van de Opiumwet vermelde stoffen, zijnde heroïne en/of cocaïne en/of andere op lijst I van de Opiumwet vermelde stoffen (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I
,voor te bereiden en/of te bevorderen
62,2 kilogram paracetamol en
/of
9 kilogram lidocaïne en
/of
9,2 kilogram cafeïne en
/of
een grote kunststof teil en
/ofverschillende rubberen handschoenen en
/ofeen grote zeef en
/ofverschillende plastic doorzichtige zakken en
/ofeen weegschaal
(tje) en/of mondkapjes,voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte
wist ofernstige redenen had te vermoeden dat
dat/die bestemd
was/waren tot het plegen van dat
/diefeit
(en)en
/of zich ofeen ander gelegenheid
, middelen of inlichtingentot het plegen van dat feit tracht te verschaffen, te weten de toegang tot en
/ofgebruik van haar woning aan de [adres];
2.
zij op of omstreeks 6 december 2017 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een
of meerander
(en), althans alleen, stoffen en/ofvoorwerpen
heeft bereid, bewerkt, verwerkt, te koop aangeboden, verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd, vervaardigd ofvoorhanden
heeftgehad, te weten 10 ongebruikte assimilatielampen a 600 Watt en
/of14 ongebruikte voorschakelapparaten a 600 Watt, in doos verpakt en
/of2 grondzeilen van ongeveer 3 bij 3 meter elk en
/of4 dozen met ongebruikte
cocoskokos-voedingsbodem en
/of7 tafelventilatoren
en/of 1 flexibel watervat en/of 4 elektronische regelaars voor ventilatoren en/of 1 growtent, afmeting van ongeveer 3 bij 3 meter en/of vijverfolie en/of 272 bloempotten, a 11 liter en/of 4 ongebruikte koolstoffilters en/of 1 dompelpomp en/of 24 luchtventilatie slangen en/of 1 flacon "Basic Hydro B" en/of slakkenhuisventilatoren, gemonteerd in houten kisten en/of 12 metalen assimilatiekappen en/of 3 voorschakelapparaten, dan wel vervoermiddelen, ruimten, gelden, andere betaalmiddelen en/of gegevens voorhanden heeft gehad, te weten haar woning aan de [adres],waarvan zij
wist ofernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van een van de in artikel 11,
derde en/ofvijfde lid van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen en stoffen voorhanden hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit

en

medeplegen van om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, door gelegenheid tot het plegen van dat feit te verschaffen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van een van de in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet strafbaar gestelde feiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen voor het bereiden, bewerken en verwerken van harddrugs. De verdachte heeft daartoe haar woning ter beschikking gesteld aan een ander, alwaar een groot aantal voorwerpen en stoffen is aangetroffen, die bestemd waren voor het bereiden, bewerken en verwerken van heroïne en/of cocaïne. Tevens heeft zij zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van voorwerpen die geschikt zijn voor grootschalige hennepteelt. Zij heeft daarmee een bijdrage geleverd aan de instandhouding van het criminele drugscircuit in het land. Verdovende middelen vormen een gevaar voor de volksgezondheid en leiden veelal, direct en indirect, tot vele vormen van criminaliteit.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 4 juli 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft haar er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 21 oktober 2016, gewezen onder parketnummer 10-172134-16, is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken en een geldboete ter hoogte van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis, met bevel dat die gevangenisstraf en geldboete niet ten uitvoer zullen worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De tenuitvoerlegging van de geldboete is niet gevorderd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers de in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feiten begaan, terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet ten uitvoer gelegde gevangenisstraf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10a en 11a van de Opiumwet, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
3 (drie) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 21 oktober 2016, gewezen onder parketnummer 10-172134-16, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman,
mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen en mr. T.J. Sleeswijk Visser, in bijzijn van de griffier mr. M.T. Sluis.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 6 augustus 2019.
Mr. C.P.E.M. Fonteijn-Van der Meulen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.