ECLI:NL:GHDHA:2019:2387

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2019
Publicatiedatum
6 september 2019
Zaaknummer
22-003059-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling en vernieling door verdachte in Hoogvliet

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1963 op de Nederlandse Antillen, was betrokken bij een incident in de Hoogvliet, waarbij zij na een onenigheid een pot met een plant op de grond gooide en later een medewerker in zijn arm beet. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis. In hoger beroep werd door de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis zou worden vernietigd en dat de verdachte zou worden vrijgesproken van het tweede ten laste gelegde feit. Het hof heeft de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie beoordeeld, waarbij de raadsvrouw van de verdachte aanvoerde dat het zoekraken van camerabeelden een onherstelbaar vormverzuim opleverde. Het hof oordeelde echter dat het ontbreken van deze beelden geen ernstige inbreuk op de procesorde vormde. Het hof heeft de verdachte uiteindelijk schuldig bevonden aan zowel mishandeling als vernieling, maar heeft de straf gematigd door een voorwaardelijke taakstraf op te leggen met een proeftijd van twee jaar. De uitspraak benadrukt het belang van een eerlijk proces en de voorwaarden waaronder het Openbaar Ministerie ontvankelijk kan worden verklaard.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003059-18
Parketnummer: 09-076994-16
Datum uitspraak: 1 augustus 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 13 juli 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortejaar] 1963,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 18 juli 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
De raadsvrouw heeft namens de verdachte gesteld dat het zoekraken van de door de verdediging verzochte camerabeelden een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering oplevert.
Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de verdachte hierdoor ernstig in haar verdedigingsbelang wordt geschaad.
Gezien het belang van het geschonden voorschrift, namelijk het recht op een eerlijk proces (artikel 6 EVRM), dient het Openbaar Ministerie, aldus de raadsvrouw, niet-ontvankelijk te worden verklaard. Het betreft volgens de raadsvrouw een zeer ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor met grove veronachtzaming ten aanzien van de belangen van de verdachte aan haar recht op een eerlijke behandeling van haar zaak is tekort gedaan.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De raadsvrouw heeft bij appelschriftuur om camerabeelden verzocht. Het gaat haar om de beelden waarvan de stills zich in het politieproces-verbaal bevinden en om andere camerabeelden, te weten van de servicebalie, uitgang en het kassapark van de Hoogvliet, die er volgens het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 april 2016 van hoofdagent [hoofdagent] ook zouden zijn. Deze laatste beelden zouden volgens voornoemd proces-verbaal worden ingeleverd bij het politiebureau te Rijswijk door een medewerker van de Hoogvliet. In het dossier bevinden deze beelden zich niet. Blijkens het proces-verbaal bevindingen van politie Eenheid Den Haag d.d. 25 mei 2019 zijn deze beelden niet voorhanden.
Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat de beelden van de servicebalie, de uitgang en het kassapark ook daadwerkelijk beschikbaar zijn gesteld door de Hoogvliet. Het ontbreken van deze camerabeelden levert naar het oordeel van het hof geen normschending in het voorbereidend onderzoek op die moet worden aangemerkt als een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Het gaat hier immers om beelden die niet in het voorbereidend onderzoek zijn gebruikt en ook niet voor dat doel zijn opgenomen, zodat de verdediging niet in zijn belangen kan zijn geschaad door het niet aantreffen van deze beelden. De omstandigheid dat de betreffende beelden in dit geval niet aan het dossier zijn toegevoegd rechtvaardigt dan ook niet de verstrekkende conclusie dat hier sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
Dat ligt anders voor de beelden waarvan stills zijn toegevoegd aan het dossier. Uit het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant] komt naar voren dat zij deze beelden heeft ontvangen van de getuige. Aangezien er ook stills van deze beelden in het dossier voorhanden zijn, staat vast dat de politie over deze beelden heeft beschikt. Nu de verdediging gebruik had willen maken van deze beelden ten voordele van de verdachte is het hof van oordeel dat er kan worden gesproken van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a Sv.
Voor niet-ontvankelijkheid van het openbaar Ministerie als sanctie op dit vormverzuim is hier echter geen plaats. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad komt naar voren dat daarvoor de, met opsporing en vervolging belaste, ambtenaren een ernstige inbreuk moeten hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming de belangen van de verdachte aan diens recht op en eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. Dat dat de oorzaak van het niet meer voorhanden zijn van deze beelden is, is niet aangevoerd en naar het oordeel van het hof ook anderszins niet gebleken. Zo is niet aannemelijk geworden dat het zoekraken van de beelden het gevolg is van gericht handelen van/door politieambtenaren, een handelen waardoor doelbewust dan wel met grove veronachtzaming de belangen van de verdachte te kort zouden zijn gedaan. Het rechtsgevolg van niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie is dan ook niet aan de orde.
Het Openbaar Ministerie is op grond van het vorenstaande ontvankelijk en het verweer van de raadsvrouw wordt verworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 12 april 2016 te Rijswijk [aangever] heeft mishandeld door die [aangever] (met kracht) in de (linkeronder)arm te bijten;
2.
zij op of omstreeks 12 april 2016 te Rijswijk opzettelijk en wederrechtelijk een (bloem)pot en/of planten, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan de Hoogvliet (gevestigd aan de [x]), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde en dat wettig en overtuigend zal worden bewezen dat de verdachte schuldig is ter zake van het onder
1. ten laste gelegde, maar dat aan de verdachte – onder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht - geen straf of maatregel zal worden opgelegd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
zij op
of omstreeks12 april 2016 te Rijswijk [aangever] heeft mishandeld door die [aangever]
(met kracht
)in de
(linkeronder
)arm te bijten;
2.
zij op
of omstreeks12 april 2016 te Rijswijk opzettelijk en wederrechtelijk een
(bloem
)pot
en/of planten,
in elk geval enig goed, geheel of ten deletoebehorende aan de Hoogvliet (gevestigd aan de [x]),
in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte,heeft vernield
en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Beslissing omtrent gevoerde verweren
De raadsvrouw heeft namens de verdachte aangevoerd dat
de verdachte heeft gehandeld in een situatie van noodweer toen zij aangever in zijn arm beet. Nadat de pot met plant was gevallen is zij hardhandig beetgepakt en is zij door aangever en een medewerker meegenomen naar een kamer in de winkel, waarna zij naar de grond is gewerkt en aangever een nekklem heeft aangebracht, althans zijn arm om haar nek heeft gehouden. De verdachte had geen reële en redelijke mogelijkheid zich aan de wederrechtelijke aanranding te onttrekken. De handeling van de verdachte was erop gericht zichzelf te bevrijden en was voor het gevoel van de verdachte de enige mogelijkheid om het geweld dat tegen haar werd gebruikt te stoppen. Subsidiair heeft de raadsvrouw een beroep gedaan op noodweerexces. Doordat zij het als gevolg van de nekklem benauwd kreeg, raakte de verdachte dusdanig in paniek dat zij op dat moment geen andere mogelijkheid zag en/of kon bedenken dan zichzelf te verdedigen door in de arm van haar belager [aangever] te bijten.
Het voorgaande zou volgens de raadsvrouw moeten leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de inhoud van het dossier blijkt dat verdachte nadat de bloempot kapot was gevallen niet vrijwillig met aangever mee wilde komen. Aangever moest door een klant worden geholpen om de verdachte naar een ruimte achterin de winkel te krijgen, omdat zij wild en agressief om zich heen sloeg. Halverwege de winkel heeft een collega de verdachte overgenomen van de klant. In de ruimte aangekomen, is tegen de verdachte gezegd dat zij mocht gaan zitten, omdat de politie gebeld zou worden. Vervolgens heeft de verdachte een stoel gepakt, heeft zij deze tegen haar borst gezet en is daarmee met de poten vooruit in de richting van aangever gelopen. Hierop is de verdachte door aangever en een collega naar de grond gebracht, waarbij aangever een arm om haar hoofd heen had gelegd. De verdachte sloeg zo wild om zich heen dat aangever op haar is gaan zitten. Op dat moment beet de verdachte hem in zijn linker onderarm.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat het gedrag van de verdachte moet worden gekwalificeerd van wild, agressief en in verzet in haar gang naar de ruimte achterin de winkel naar in de kern aanvallend toen zij daarin uiteindelijk was aangekomen, en dat zij de haar verweten gedraging niet heeft verricht in een situatie los van het voorafgaande en waarin sprake was van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor jegens haar persoon.
Er is derhalve geen sprake van en noodweersituatie van de verdachte zodat het beroep daarop wordt verworpen. Nu er geen noodweer situatie is geweest wordt ook het beroep op noodweerexces reeds om die reden verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheelof ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft na onenigheid met een medewerker van de Hoogvliet een pot met een plant op de grond stuk gegooid. Ook heeft zij die medewerker later in zijn arm gebeten toen er in het ‘ophoudkamertje’ moest worden gewacht op de politie. De verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel voorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat
de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. T.J. Sleeswijk Visser en mr. C.M. Derijks, in bijzijn van de griffier mr. C.E. Koppelaars.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van
het hof van 1 augustus 2019.