ECLI:NL:GHDHA:2019:2358

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 september 2019
Publicatiedatum
4 september 2019
Zaaknummer
22-001920-19
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep na bedreiging met misdrijf tegen het leven gericht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 4 september 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 dagen, waarvan 8 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een contactverbod met zijn bovenburen, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling. Het hof heeft de zaak behandeld op 21 augustus 2019 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de verdachte.

De tenlastelegging omvatte bedreigingen door de verdachte jegens zijn bovenburen in de periode van 1 februari 2019 tot en met 10 maart 2019. De advocaat-generaal heeft gevorderd om het vonnis te bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf. Het hof heeft echter geoordeeld dat de verdachte niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat hij de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in een situatie woonde waarbij er spanningen waren met zijn bovenburen, maar dat de uitlatingen van de verdachte niet als bedreiging konden worden gekwalificeerd.

Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij opzettelijk de aangevers heeft bedreigd. De vordering van de benadeelde partij, [slachtoffer 2], tot schadevergoeding is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte is vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Het hof heeft de beslissing van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-001920-19
Parketnummer: 09-837097-19
Datum uitspraak: 4 september 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 8 mei 2019 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen) op [geboortejaar] 1961,
[BRP-adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 21 augustus 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 8 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, en met als bijzondere voorwaarde – kort gezegd - een contactverbod met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1], zoals weergegeven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is in eerste aanleg de vordering van de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaard.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij in de periode van 1 februari 2019 tot en met 10 maart 2019 te 's-Gravenhage zijn bovenburen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door
- tegen de wijkagent [wijkagent] te zeggen dat voor hem, verdachte, de maat vol is en dat hij op het punt stond om het zelf op te gaan lossen en/of dat hij met de gedachten loopt om er (bij zijn bovenburen) zelf weer langs te gaan, maar dat het dan anders af zal lopen en dat hij eerder een celgenoot ook had aangevallen met een waterkoker doordat hij zo'n last had van de sigarettenrook en hier ook niks mee werd gedaan en/of
- ' s nachts een steen tegen het balkon van die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] aan te gooien en/of
- tegen [getuige] gezegd dat hij, verdachte, zich enorm gefrustreerd en gespannen voelde en de bovenburen iets wilde aandoen en dat hij het plan had om met een wapen de buren dood te schieten en enkel de stiefvader te besparen en dat hij zichzelf daarna van het leven wilde beroven en dat hij in zijn kennissenkring had gevraagd hoe hij aan een wapen kon komen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met uitzondering van de opgelegde straf in die zin dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 8 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren, met als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] en voorts een dadelijk uitvoerbare maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid voor de duur van twee jaren, inhoudende – kort gezegd – een contactverbod met [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1].
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Er is sprake van een situatie van boven elkaar wonende buren, waarbij de verdachte onder de woning van de aangevers - zijn bovenburen, een moeder en dochter - woonachtig is. Het hof stelt voorop dat het hof het aannemelijk acht dat bij aangevers - door hun wetenschap dat de verdachte in het verleden is veroordeeld voor een levensdelict en hiervoor een Tbs-maatregel opgelegd heeft gekregen, in combinatie met de aan hen verstrekte informatie betreffende de uitlatingen van de verdachte jegens hen -, gevoelens van spanning dan wel onrust zijn ontstaan.
De verdachte worden drie verschillende, maar samenhangende, gebeurtenissen verweten. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof met betrekking tot de door de verdachte jegens zijn reclasseringsbeambte [reclasseringsbeambte] geuite woorden (3e gedachtestreepje) vast dat dit is gebeurd in een vertrouwelijk gesprek. Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden de verdachte er geen rekening mee heeft hoeven houden dat de aangevers van deze in vertrouwen geuite woorden daadwerkelijk op de hoogte zouden raken. Het hof zal de verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
Met betrekking tot het in het begin van februari 2019 in de nacht gooien van een steen tegen het balkon van zijn bovenburen (2e gedachtestreepje), oordeelt het hof het handelen van de verdachte noch een bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht noch een bedreiging met zware mishandeling oplevert. Het hof zal de verdachte ook van dit deel van het tenlastegelegde vrijspreken.
Voor wat betreft de bedreigende uitlatingen van de verdachte jegens wijkagent [wijkagent] maar gericht tegen aangevers (1e gedachtestreepje) voor zover het betreft een eerdere aanval van een celgenoot met een waterkoker doordat verdachte last had van sigarettenrook is het hof van oordeel dat die uiting geen bedreiging met enig misdrijf tegen het leven oplevert.
Voor het overige ontbreekt met betrekking tot de uitlatingen zoals genoemd bij het 1e gedachtestreepje bij het hof de overtuiging dat de verdachte opzet had, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het bedreigen van aangevers, ten aanzien van zowel de uitlating betreffende de waterkoker, als de uitlating van de verdachte inhoudende dat voor hem de maat vol is, dat hij zelf op het punt staat om het op te gaan lossen en dat hij met de gedachten loopt om zelf bij de bovenburen langs te gaan. Hiertoe overweegt het hof als volgt.
Het hof wil aannemen dat wijkagent [wijkagent] met de beste bedoelingen aangevers op 10 maart 2019 heeft ingelicht. Echter, op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat wijkagent [wijkagent] niet uitsluitend op de woorden van de verdachte is afgegaan. Uit een tweetal processen-verbaal (proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1500-2019063915-5, pg. 29-34 en proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1500-2019063915-10, pg. 35-36) volgt immers dat reclasseringsbeambte [reclasseringsbeambte] allereerst op 18 februari 2019 contact heeft opgenomen met wijkagent [wijkagent] en haar zorgen heeft gedeeld over de verdachte naar aanleiding van een gesprek met hem betreffende zijn “verkeerde” gedachten richting de bovenburen. Vervolgens heeft de wijkagent de verdachte dezelfde dag uitgenodigd op het politiebureau om daar met hem te spreken over zijn bovenburen. Tot slot heeft wijkagent [wijkagent] op 9 maart 2019 contact met reclasseringsbeambte [reclasseringsbeambte] opgenomen om te vragen naar meer informatie met betrekking tot de dreigende woorden die de verdachte geuit heeft en naar informatie over wat er de laatste tijd is voorgevallen. Tegen die achtergrond is het hof van oordeel dat wijkagent [wijkagent] op een tweetal momenten is gevoed door ervaringen van reclasseringsbeambte [reclasseringsbeambte] en dat juist die beïnvloeding de aanleiding is geweest voor wijkagent [wijkagent] om de aangevers op de hoogte te stellen van de door de verdachte geuite woorden over de waterkoker. Dit klemt te meer omdat de moeder in haar aangifte heeft verklaard dat de wijkagent aan haar heeft gezegd dat de verdachte de moeder en dochter “met de dood” zou hebben bedreigd. Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden, hij mocht immers rekenen op de vertrouwelijkheid van zijn gesprek met mevrouw [reclasseringsbeambte], de verdachte er geen rekening mee heeft hoeven houden dat de aangevers van de door de verdachte geuite woorden daadwerkelijk op de hoogte zouden raken. Het hof zal de verdachte daartoe ook van dit deel van het ten laste gelegde vrijspreken.
Dit brengt mee dat naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen is, hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan integraal behoort te worden vrijgesproken.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en in eerste aanleg een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 5.000,00.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot een bedrag van € 600,00.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij in de vordering.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Dit arrest is gewezen door mr. I.P.A. van Engelen, mr. Chr. A. Baardman en mr. F.W. van Lottum, in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 4 september 2019.