In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de navorderingsaanslagen die aan belanghebbende zijn opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. Belanghebbende, die in 2013 een gastouderbureau wilde opzetten, heeft in 2016 zijn activiteiten gestaakt. De Inspecteur heeft navorderingsaanslagen over de jaren 2013 en 2014 opgelegd en de door belanghebbende toegepaste ondernemingsaftrek teruggenomen. Het Hof oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij daadwerkelijk als ondernemer heeft gefunctioneerd. Hij heeft slechts voor één opdrachtgever, zijn echtgenote, gewerkt en heeft onvoldoende feiten en omstandigheden aangevoerd die de duurzaamheid en omvang van zijn werkzaamheden onderbouwen. Het Hof bevestigt de eerdere uitspraak van de Rechtbank, die de bezwaren van belanghebbende ongegrond heeft verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat de activiteiten van belanghebbende niet als onderneming kunnen worden gekwalificeerd, maar als resultaat uit overige werkzaamheden. De rechtbank heeft de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, maar het Hof heeft geen termen gezien voor een veroordeling in de proceskosten in hoger beroep. De uitspraak van het Hof bevestigt de eerdere beslissing van de Rechtbank en de navorderingsaanslagen blijven gehandhaafd.