Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.Het geding
2.Verdere beoordeling van het hoger beroep
ni 2010 (binnen de termijn van artikel 7:253 lid 1 BW) al telefonisch contact had gehad met Vestia om bezwaar te maken, dat Vestia haar toen echter een verkeerd formulier heeft toegezonden, en dat zij daardoor op het verkeerde been is gezet. Voor zover [appellante] hiermee bedoelt te stellen dat deze door haar gestelde omissie van de zijde van Vestia haar termijnoverschrijding sauveert, heeft zij die stellingname onvoldoende onderbouwd. Met name heeft zij niet onderbouwd dat het ondanks deze omissie niet mogelijk was geweest dat zij alsnog vóór 1 juli 2010 het juiste formulier opvroeg, ontving en inzond, en voor zover dat toch het geval mocht zijn waarom deze omstandigheid, die dan mede het gevolg zou zijn geweest van het door [appellante] pas op de laatste dag voor afloop van de bezwaartermijn voor het eerst over dit onderwerp contact opnemen met Vestia, niet voor haar eigen risico behoort te komen. Het hof merkt hierbij nog op dat [appellante] blijkens haar brief had besloten het door haar ontvangen (onjuiste) bezwaarformulier pas te verzenden op 29 juli 2010. Toen nam zij volgens haar brief pas ook weer contact op met Vestia over dit onderwerp. Dat kan dan bezwaarlijk rechtvaardigen dat de termijnoverschrijding van een maand (één dag meer dan het voornemen van [appellante]) voor risico van Vestia behoort te komen.
alsde huurharmonisatie werd teruggedraaid. Deze weergaves sluiten niet uit, mede in aanmerking genomen dat het proces-verbaal van de zitting een beknopte weergave pleegt te vormen van wat er op de zitting besproken is ([appellante] heeft ook onweersproken aangevoerd dat in het onderhavige geval niet alles wat is besproken, in het proces-verbaal is opgenomen) en het vonnis van 5 juni 2015 op dit punt erg kort is, dat [appellante] haar uiting inderdaad (slechts) in de context van (overleg over) een schikking heeft gedaan. Of zij bij haar uiting een onderscheid heeft gemaakt tussen de huurverhogingen van vóór 2010 en die van daarna, dan wel wat Vestia hiervan heeft verstaan of hierover heeft begrepen, doet daarom uiteindelijk niet ter zake. Voor zover in (de eerste zin van) 2.12 van het arrest van 22 januari 2019 een ander oordeel lag besloten, komt het hof – de (tegen)bewijslevering en de op basis daarvan ontwikkelde argumenten van [appellante] volgend – hiervan terug.