Beoordeling van het hoger beroep
De feiten die het hof aan de beslissing ten grondslag legt
De door de rechtbank in het bestreden vonnis genoemde feiten zijn niet in geschil. Met inachtneming daarvan, en van hetgeen verder aannemelijk is geworden, gaat het in deze zaak om het volgende.
Bij koopovereenkomst van 3 november 2017 (hierna: de Koopovereenkomst) heeft [appellant] aan [X] (hierna: [X] ) als [functienaam] van Rolin Vastgoed B.V onder meer een perceel grond met opstallen en verder aanbehoren verkocht. Deze stond plaatselijk bekend als [adres] te [plaatsnaaam] (hierna: [naam perceel] ).
Blijkens de notariële akte van levering d.d. 2 februari 2018 heeft Rolin Vastgoed B.V., [naam perceel] vervolgens verkocht en geleverd aan TI2. De heer [Y] is [functienaam] van TI2 (hierna: [Y] ).
In een separate bodemprocedure heeft [appellant] op 31 maart 2018 [X] en Rolin Vastgoed B.V gedagvaard. [appellant] meent dat hij onder invloed van een geestelijke stoornis c.q. bedrog dan wel misbruik van omstandigheden of onder invloed van dwaling de Koopovereenkomst heeft gesloten. In deze procedure vordert [appellant] onder meer vernietiging van de Koopovereenkomst, terug levering van [naam perceel] en schadevergoeding.
Op grond van het bestreden vonnis heeft TI2 [naam perceel] laten ontruimen.
Vordering in eerste aanleg en de beslissing van de voorzieningenrechter
6. TI2 vorderde in eerste aanleg in conventie (samengevat) [appellant] te veroordelen [naam perceel] te ontruimen, met machtiging aan TI2 om de ontruiming op kosten van [appellant] zelf ten uitvoer te leggen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van deze procedure.
7. TI2 heeft aan haar vorderingen ten grondslag gelegd dat zij eigenaar is geworden van [naam perceel] . Op het perceel bevonden zich echter nog allerhande zaken van [appellant] . TI2 wilde [naam perceel] opknappen, hetgeen volgens haar niet mogelijk was zonder dat deze zaken eerst werden verwijderd.
8. [appellant] vorderde in eerste aanleg in reconventie (samengevat) om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- TI2 te verbieden zich te gedragen als eigenaar/bezitter van [naam perceel] en haar te verbieden rechtshandelingen/bezitsdaden te verrichten zolang niet in een kracht van gewijsde gegaan vonnis is beslist over de vraag wie eigenaar is van [naam perceel] , op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- TI2 te gebieden de huurinkomsten die zij geniet over de periode van 22 december 2017 tot heden alsmede toekomstige huurinkomsten te storten op een rekening ten behoeve van [appellant] op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- TI2 te gebieden om de huurders te instrueren om de huur op een rekening van [appellant] over te maken op straffe van verbeurte van een dwangsom;
- TI2 te gebieden rekening en verantwoording af te leggen omtrent alle door haar ontvangen huurgelden vanaf 22 december 2017 op straffe van verbeurte van een dwangsom.
9. [appellant] heeft aan zijn vorderingen ten grondslag gelegd dat hij nog altijd eigenaar is van [naam perceel] . De Koopovereenkomst zal volgens [appellant] worden vernietigd. Diverse huurders maken gebruik van het perceel en [appellant] ontving altijd de inkomsten uit de verhuur. Vanaf het moment van de, volgens hem, vernietigbare Koopovereenkomst heeft [appellant] niet meer alle huurinkomsten genoten, terwijl hij hier wel nog steeds recht op heeft.
10. Partijen hebben over en weer gemotiveerd tot afwijzing van elkaars vorderingen geconcludeerd.
11. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen in conventie toegewezen en in reconventie afgewezen. Hij heeft in dit verband (samengevat) overwogen dat uit de notariële akte van 2 februari 2018 voorshands blijkt dat TI2 eigenaar is geworden van [naam perceel] . Dat [appellant] een procedure is begonnen tegen [X] , teneinde de Koopovereenkomst te vernietigen, tast vooralsnog voornoemd eigendomsbewijs niet aan. Zelfs in het geval [appellant] in de bodemprocedure tegen [X] in het gelijk wordt gesteld, dan is het eigendomsrecht van TI2 nog niet teniet gedaan. Daarvoor dienen vervolgens nog meer juridische stappen te worden gezet, aldus de voorzieningenrechter. Nu volgens de voorzieningenrechter voorshands moet worden aangenomen dat TI2 eigenaar is van [naam perceel] komen haar op dit moment ook de huurpenningen toe, waardoor [appellant] hierop geen aanspraak kan maken.
De grieven
12. [appellant] vordert in appel vernietiging van het bestreden vonnis en toewijzing van zijn vorderingen met veroordeling van de TI2 in de proceskosten in beide instanties.
12. De grieven laten zich als volgt samenvatten.
Grief 1is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat TI2 een spoedeisend belang had bij haar vorderingen.
Grief 2komt op tegen de omstandigheid dat de voorzieningenrechter niet heeft geoordeeld dat deze zaak, waarbij het hof begrijpt dat wordt gedoeld op de procedure in conventie, zich niet leent voor kort geding.
Grieven 3 en 4zijn gericht tegen het voorshandse oordeel dat TI2 eigenaar is van [naam perceel] , waardoor ook de vorderingen in reconventie zijn afgewezen.
14. Bij akte d.d. 8 januari 2019 heeft [appellant] aangegeven zijn eis te willen wijzigen. [appellant] vordert niet langer dat de door TI2 ontvangen huurgelden worden geparkeerd vanaf 22 december 2017 (zoals gevorderd onder III en V van het oorspronkelijke petitum), maar heeft deze ingangsdatum gewijzigd naar 2 februari 2018. In voornoemde akte heeft [appellant] voorts een
vijfde griefaangevoerd, inhoudende dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd, omdat de hierin toegewezen vordering in strijd is met het bepaalde in art. 556-557 Rv en daarom berust op een evidente juridische misslag.
De beoordeling van de grieven
15. Het hof ziet aanleiding om eerst te beslissen op de voorgenomen eiswijziging en grief 5.
16. TI2 heeft tegen de eiswijziging, althans tegen de (inhoud van de) akte waarin deze eiswijziging is geschied, in algemene termen bezwaar gemaakt. Nu de eiswijziging kwalificeert als een eisvermindering zal het hof deze toestaan. Ten aanzien van grief 5 geldt dat deze op grond van de twee-conclusieregel tardief is. [appellant] had uiterlijk in zijn appeldagvaarding met grieven moeten aanvoeren waarom het bestreden vonnis volgens hem onjuist was. Dat [appellant] op dat moment een andere advocaat had en de door hem gestelde onjuistheid pas is gebleken op het moment dat het bestreden vonnis werd geëxecuteerd, maakt dit niet anders.
17. Het hof beoordeelt de overige grieven hierna gezamenlijk als volgt.
18. Naar het oordeel van het hof heeft TI2 voldoende aannemelijk gemaakt dat zij bij haar (conventionele) vordering tot ontruiming van [naam perceel] een zodanig spoedeisend belang had, dat dit een beoordeling van die vordering in kort geding rechtvaardigde. In deze zaak was immers sprake van een perceel waarop (onder meer) allerhande spullen waren gestald (los van de auto’s van de huurders). Het hof acht het daarom voorshands aannemelijk dat, zoals TI2 stelt, hierdoor chaos en overlast werd veroorzaakt, waardoor zij het perceel niet kon opknappen. TI2 die (mede op basis van de leveringsakte) pretendeert eigenaar te zijn van het perceel, had een spoedeisend belang om deze situatie te laten eindigen. Dit geldt temeer, nu de vordering strekkende tot ontruiming van [naam perceel] een (eenvoudige) ordemaatregel betrof. Daarom kon de voorzieningenrechter de vordering van TI2 in dit kort geding beoordelen.
19. Met betrekking tot de inhoud van de zaak betoogt [appellant] in de kern genomen dat in deze procedure niet (voorshands) kan worden aangenomen dat TI2 eigenaar is geworden van [naam perceel] . Volgens [appellant] heeft TI2 [naam perceel] geleverd gekregen van een beschikkingsonbevoegde, omdat de Koopovereenkomst door hem (rechtsgeldig) is vernietigd. TI2 was op het moment dat [naam perceel] aan haar werd geleverd bovendien niet ter goede trouw als bedoeld in art. 3:88 BW. Ten aanzien van dit laatste punt voert [appellant] aan dat [X] en [Y] achter zijn rug om tegen hem hebben samengespannen. [appellant] stelt dat hij met [X] had afgesproken (onder andere) [naam perceel] aan hem te verkopen op de voorwaarde dat [X] deze dan weer zou doorverkopen aan [appellant] kinderen. [X] heeft deze afspraak volgens [appellant] geschonden en in plaats daarvan [naam perceel] doorverkocht aan TI2. [appellant] stelt dat hij [Y] op 17 januari 2018, voordat [naam perceel] aan TI2 was geleverd, ervan op de hoogte heeft gebracht dat de verkoop van [naam perceel] aan [X] verkeerd was gegaan en dat hij deze transactie daarom wenste terug te draaien. Hierdoor kan TI2 zich volgens [appellant] niet beroepen op derdenbescherming. Voorshands moet er daarom volgens [appellant] vanuit worden gegaan dat hij nog altijd eigenaar is van [naam perceel] . Nu niet voorshands kan worden aangenomen dat TI2 eigenaar is geworden van [naam perceel] hadden de vorderingen in conventie volgens [appellant] moeten worden afgewezen, terwijl de vorderingen in reconventie naar zijn mening voor toewijzing gereed liggen.
20. Het hof overweegt als volgt. De aard van een kort geding maakt dat niet altijd voldoende tijd is om de verschillende stadia van de gewone procedure te doorlopen, in het bijzonder als het aan komt op bewijslevering door middel van getuigen. TI2 heeft het door haar gepretendeerde eigendom onderbouwd met een notariële akte. [appellant] betwist als zodanig niet de authenticiteit van dit document, maar meent dat TI2 [naam perceel] van een beschikkingsonbevoegde geleverd heeft gekregen. Naar het oordeel van het hof bevatten de stellingen van [appellant] geen aanknopingspunten van voldoende gewicht om voorshands aannemelijk te kunnen achten dat zich ten aanzien van de Koopovereenkomst een vernietigingsgrond voordoet. Hierbij zij onder meer aangetekend dat de stellingen van [appellant] (veeleer/mede) in de richting van wanprestatie wijzen. Nu het er daarom in dit kort geding voor moet worden gehouden dat de Koopovereenkomst geldig is, kan niet worden aangenomen dat TI2 [naam perceel] heeft verkregen van een beschikkingsonbevoegde. Hierop stuiten de vorderingen van [appellant] reeds af.
21. Zelfs in de hypothetische situatie dat de Koopovereenkomst rechtsgeldig vernietigd zou zijn, is geen ander voorlopig oordeel geïndiceerd. TI2 betoogt dat zij geen wetenschap had van eventuele afspraken tussen [appellant] en [X] . TI2 stelt dat zij op het moment van levering daarom ter goede trouw was. [appellant] bestrijdt dit en heeft in dit verband diverse verklaringen en een geluidsopname overgelegd. TI2 heeft de inhoud van voornoemde producties betwist. Mede in het licht van deze betwisting zijn er volgens het hof in deze procedure onvoldoende harde aanwijzingen dat TI2 niet te goeder trouw was op het moment van levering, zodat het hof uitgaat van de situatie zoals is vermeld in de leveringsakte van 2 februari 2018.
22. Ten slotte heeft [appellant] nog gesteld dat TI2 in de memorie van antwoord over zijn medewerking aan de ontruiming de waarheidsplicht heeft geschonden. Het hof begrijpt dat over de kosten van deze ontruiming inmiddels tussen partijen een separate procedure is gestart. Nu de medewerking van [appellant] aan de ontruiming niet beslissend is voor de uitkomst van dit geding kan de juistheid van de stellingen van TI2 in dit verband in het midden blijven.
23. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld.