In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 augustus 2019 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad van een beschikking van de rechtbank Den Haag. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om de schorsing van de beschikking die bepaalt dat de minderjarige kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder zullen hebben en dat zij ingeschreven worden op een basisschool in de woonplaats van de moeder. De vader vreest dat een verhuizing naar de moeder onomkeerbare gevolgen zal hebben voor de kinderen, vooral omdat zij al gewend zijn aan hun huidige situatie bij de vader. De moeder heeft verweer gevoerd en stelt dat de kinderen al voorbereid zijn op de verhuizing en dat het in hun belang is om de beslissing van de rechtbank te respecteren. Het hof heeft de belangen van beide partijen afgewogen en geconcludeerd dat het belang van de vader bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van de moeder bij de tenuitvoerlegging van de beschikking. Het hof heeft daarom de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking geschorst en bepaald dat de behandeling van de hoofdzaak op een later tijdstip zal worden voortgezet.