In deze zaak heeft verzoeker een wrakingsverzoek ingediend tegen een rechter die op 23 mei 2019 een zitting heeft behandeld in een strafzaak. Dit verzoek is ingediend na de einduitspraak in de hoofdzaak, die op 20 juni 2019 door het gerechtshof Den Haag is gedaan. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat het wrakingsverzoek op 12 juli 2019 is ingekomen, maar dat er geen eerdere wrakingsverzoeken bekend zijn bij het hof of de rechtbank Rotterdam. De stelling van verzoeker dat hij eerder een schriftelijk verzoek heeft ingediend, is niet aannemelijk gemaakt.
De wrakingskamer heeft vervolgens de ontvankelijkheid van het verzoek beoordeeld. Volgens artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering kan een rechter gewraakt worden op basis van feiten die de onpartijdigheid in gevaar kunnen brengen. Echter, de wet voorziet niet in de mogelijkheid om een wrakingsverzoek in te dienen nadat de einduitspraak in de zaak is gedaan. Aangezien verzoeker zijn verzoek tot wraking heeft ingediend na de uitspraak in de hoofdzaak, kan het doel van het wrakingsverzoek niet meer worden bereikt.
Daarom heeft de wrakingskamer besloten om verzoeker niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot wraking. Gezien de duidelijke ontvankelijkheid is er afgezien van een mondelinge behandeling van het verzoek. De beslissing is op 19 augustus 2019 genomen door de meervoudige kamer, en een afschrift van de beslissing zal worden toegezonden aan verzoeker en de betrokken rechters.