Definitie lot A.
Onder lot A wordt verstaan:
- Grootschalige elektriciteitscentrales van de businessunit “Essent Energie Productie B.V.[”];
- De afvalverbrandingsinstallaties “N.V. Afvalverbranding Zuid-Nederland (AZN) Moerdijk te Moerdijk” en “GAVI Wijster”;
- Warmtekrachtcentrales (WKC’s) met een vermogen > 20 Mw.
14. Partijen verschillen van mening over de uitleg van het hierboven geciteerde artikel 1 van de oude polisvoorwaarden. Gesteld noch gebleken is dat over deze oude polisvoorwaarden tussen Essent (danwel Aon) enerzijds en Verzekeraars anderzijds in dat kader relevante onderhandelingen zijn gevoerd. De uitleg van een bepaling in polisvoorwaarden waarover tussen partijen niet is onderhandeld, is met name afhankelijk van objectieve factoren, zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en in het licht van de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting (HR 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793, NJ 2008/284). 15. De vraag die partijen verdeeld houdt, is of WKC Essent vóór de afsplitsing moest worden aangemerkt als een in artikel 1.1.1 onder (a) genoemde “(hoofd)lokatie(s) zoals deze is (zijn) opgenomen in het polisblad”, of als een onder (b) genoemde “overige lokatie alwaar goederen van verzekerde worden afgenomen”. Dit onderscheid is van belang omdat de polisvoorwaarden vermelden dat ten aanzien van het gevaar machineschade de dekking beperkt is tot de onder (a) genoemde hoofdlocaties.
16. De rechtbank heeft in het bestreden vonnis in rov. 4.7 voor de beoordeling wat hoofdlocaties als bedoeld in de oude polis zijn, de aan de polis gehechte specificatie met verzekerde (hoofd)locaties, waarnaar op het polisblad expliciet wordt verwezen, doorslaggevend geacht. Nu WKC Essent op de specificatie niet werd genoemd, was deze naar het oordeel van de rechtbank dus onder de Oude Verzekering geen verzekerde (hoofd)locatie.
17. In de toelichting op grief 1 volgt Attero de volgende redenering. De verzekerde interest in de Oude Verzekering is opgedeeld in drie rubrieken. De locaties waarvoor de in deze rubrieken bedoelde dekkingen gelden, zijn opgedeeld in Lot A en Lot B. Lot A betreft een aantal specifiek genoemde centrales en installaties, Lot B betreft alle overige eigendommen van Essent N.V. die niet in Lot A zijn genoemd. Tussen partijen is niet in geschil dat WKC Essent een in Lot A genoemde warmtekrachtcentrale met een vermogen van groter dan 20 Mw betreft. Met de benoeming van WKC Essent als verzekerde warmtekrachtcentrale is dit een (hoofd)locatie waarvoor in principe dekking bestaat. Voor de vraag of sprake is van “een (hoofd)lokatie opgenomen in het polisblad” in de zin van artikel 1.1.1 is de specificatie niet beslissend, aldus Attero. De bedoelde toevoeging bij artikel 1.1.1 verwijst niet naar de specificatie, zodat niet van belang is of uit de specificatie volgt dat voor een locatie dekking is uitgenomen. Het feit dat voor WKC Essent zelf geen bedrijfsschadedekking is uitgenomen maakt niet, dat het geen hoofd(locatie) is als bedoeld in artikel 1.1.1, zo vervolgt Attero.
18. Aon heeft van haar kant toegelicht dat de overweging van de rechtbank dat WKC Essent niet is opgenomen op de specificatie bij de Oude Verzekering strikt genomen niet juist is. AEC Moerdijk (destijds aangeduid als AZN Moerdijk) valt in de specificatie onder de Business Unit Milieu, voor welke entiteit ook bedrijfsschadedekking was ingekocht. WKC Essent is opgenomen op de specificatie van de Business Unit Essent Energie Productie (hierna: EEP) voor welke partij geen bedrijfsschadedekking was ingekocht. AEC Moerdijk en WKC Essent waren voor de afsplitsing separate entiteiten, gevestigd op verschillende locaties, en werden voor dekking onder de polissen van Essent N.V. ook zo beschouwd. Tussen de separate entiteiten AEC Moerdijk en WKC Essent bestond een afnemersrelatie. In de systematiek van de Oude Verzekering bevond de installatie waar de materiële schade is opgetreden zich bij een ander bedrijf en op een andere locatie dan (het bedrijf) waar de bedrijfsschade werd geleden. Waar het dus volgens Aon om gaat is, dat in het geval van een machineschade de bedrijfsschadedekking is beperkt tot de (hoofd)locaties (artikel 1.1.1 sub a) en zich niet uitstrekt tot een machineschade die is opgetreden bij een afnemer, zoals WKC Essent (artikel 1.1.1 sub b).
Voor wat betreft de Business Unit EEP (waarvan WKC Essent deel uitmaakte) was – op grond van een bewuste keuze van Essent – voor geen enkele locatie bedrijfsschade verzekerd, aldus Aon.
Aon heeft er daarbij op gewezen dat de systematiek van de Oude Verzekering aldus was samengesteld, dat sprake was van een moederpolis, en dat per bedrijfsunit en locatie werd vastgesteld welke dekking werd uitgenomen. De definitie van “Lot A” op het voorblad van de polis is niet relevant. De onderverdeling tussen Lot A en Lot B ziet op een onderscheid naar eigen risico en captive-retentie, maar heeft geen betrekking op de vraag of een locatie een “(hoofd)lokatie” is als bedoeld in artikel 1.1.1 onder a van de Oude Polisvoorwaarden. Voor de beoordeling of sprake is van een “(hoofd)lokatie” als bedoeld in de polisvoorwaarden is doorslaggevend of voor de desbetreffende locatie in de van belang zijnde rubriek dekking is uitgenomen, hetgeen volgt uit de specificatie bij de polis, aldus nog steeds Aon.
19. De standpunten van partijen samenvattend, komt het er dus op neer dat volgens Attero het begrip “(hoofd)lokatie” in artikel 1.1.1 onder a van de Oude Polisvoorwaarden verwijst naar de omschrijving onder “Lot A” op het polisvoorblad, waaronder ook WKC Essent valt, en dat volgens Aon dit begrip verwijst naar de locatie waarvoor daadwerkelijk bedrijfsschadedekking is uitgenomen, waarbij een onderscheid moet worden gemaakt tussen de verschillende businessunits van Essent, zoals die bestonden voor de verkoop van Essent met de bijbehorende afsplitsing van Essent Milieu in 2009.
20. Het hof stelt voorop dat de Oude Polisvoorwaarden, voor zover overgelegd, geen definitie bevatten van het begrip “(hoofd)lokatie”. Het komt dus aan op een redelijke uitleg van dit begrip, bezien in het licht van de overige inhoud van de polisvoorwaarden en de overige omstandigheden van het geval. Het standpunt van Attero dat het begrip “(hoofd)lokatie” verwijst naar de omschrijving onder “Lot A” op het polisvoorblad, volgt het hof niet. Uit (pagina 3 van) het polisvoorblad volgt dat de begrippen Lot A en Lot B, zoals Aon stelt, samenhangen met het eigen risico en de captive-retentie.
Gegeven de door Aon gestelde en door Attero niet betwiste opbouw van de Oude Verzekering, waarbij geldt dat de specificatie behorend bij de polis vermeldt voor welke business units welke dekking wordt uitgenomen, brengt naar het oordeel van het hof een redelijke uitleg van de polis mee dat het begrip “(hoofd)lokatie” verwijst naar de locatie waarvoor blijkens de specificatie de desbetreffende dekking is uitgenomen. Ten aanzien van de bedrijfsschadedekking voor de locatie AEC Moerdijk van de business unit Milieu is WKC Essent, die deel uitmaakte van de business unit EEP, dus niet als “(hoofd)lokatie” in de zin van de Oude Polisvoorwaarden aan te merken. Aon heeft onder verwijzing naar de bij de oude polis behorende specificaties verder toegelicht dat voor de AEC Moerdijk wel een bedrijfsschadeverzekering was uitgenomen, maar voor de WKC Moerdijk niet. Attero heeft dit niet betwist. De omstandigheid dat in artikel 1.1.1 niet wordt verwezen naar de specificatie, maar naar het polisblad, maakt het voorgaande niet anders nu het polisblad voor de onder rubriek II verzekerde interesten weer verwijst naar de bijgevoegde specificatie. Bij deze uitleg sluit aan dat (naar ook uit de eigen stellingen van Attero volgt) in de situatie voor de afsplitsing sprake was van een aanbieder/afnemer relatie tussen Essent Milieu en WKC Essent. De volgens Attero in die situatie gedekte schade betreft (vertaald naar de oude situatie) immers bedrijfsschade die ontstaat doordat de business unit waartoe de WKC Essent behoorde (EEP) bij een incident, zoals machinebreuk, bij WKC Essent, geen vergoeding voor de stoom zou betalen aan de business unit Essent Milieu. Attero heeft ter gelegenheid van het pleidooi nader toegelicht dat de schade door het niet kunnen verwerken van stoom ook in de oude situatie niet op concernniveau, maar op het niveau van de business units moet worden bezien. Aldus bezien was de WKC Essent ook in de situatie voor de afsplitsing een afnemer als bedoeld in artikel 1.1.1 sub b van de polisvoorwaarden.
21. Attero heeft als argument voor haar zienswijze nog naar voren gebracht dat in de situatie voor de afsplitsing doorslaggevend was dat een “(hoofd)lokatie” als bedoeld in de polis een locatie was waar de verzekeraar controles kon uitoefenen. Het ligt daarom volgens Attero voor de hand dat alle locaties die volgens de polis tot het Essent-concern behoorden “(hoofd)lokatie” als bedoeld in de polis zijn. De polisvoorwaarden zelf bieden echter geen steun voor deze stelling en de stelling legt naar het oordeel van het hof ook overigens, tegenover hetgeen hiervoor is overwogen, onvoldoende gewicht in de schaal. Dit geldt eveneens voor de verwijzing van Attero naar een passage uit punt 3.2 van de pleitnota van de Verzekeraars ten behoeve van de comparitie in eerste aanleg en een verklaring van verzekeringsmakelaar [verzekeringsmakelaar] (mvg sub 3.14 en 3.15). In punt 3.2 van hun pleitnota hebben de Verzekeraars aangevoerd dat WKC Essent ook geen hoofdlocatie was op de polissen die voor de afsplitsing golden. Volgens de Verzekeraars maakt de specificatie duidelijk dat de units van Essent voor de verzekeringsdekking afzonderlijk moesten worden beschouwd en was ook destijds sprake van een afnemersrisico. In het door Attero geciteerde deel van de verklaring van [verzekeringsmakelaar] stelt hij dat er voor de Verzekeraars geen reden zou zijn geweest om bedrijfsschade als gevolg van machineschade bij WKC Essent niet te verzekeren. Die verklaring onderbouwt naar het oordeel van het hof echter onvoldoende dat WKC Essent onder de Oude Verzekering daadwerkelijk als (hoofd)locatie moet worden beschouwd. Het hof merkt nog op dat Attero met betrekking tot de controlebevoegdheid van verzekeraars heeft verwezen naar de als productie 5 bij de inleidende dagvaarding overgelegde “loss prevention survey”. Deze survey heeft, anders dan Attero stelt, echter enkel betrekking op AEC Moerdijk. Op bladzijde 3 van de survey is immers vermeld: “the survey was limited to AZN properties” (waarbij AZN de oude aanduiding van AEC Moerdijk is). Ook uit de verdere inhoud van deze survey blijkt dat alleen de installaties van AEC Moerdijk onderzocht zijn.
22. Het bovenstaande brengt mee dat grief 1 faalt. Resteert de vraag of Aon, in ieder geval in de situatie na de afsplitsing, had moeten adviseren om het risico te verzekeren van bedrijfsschade bij Attero (AEC Moerdijk) door het stilvallen van WKC Essent en daarmee de onmogelijkheid voor laatstgenoemde om stoom
af te nemen. Attero heeft aangevoerd dat Aon de grootste verzekeringsmakelaar van Nederland is en zich beroept op haar hoge mate van specialisatie in, onder meer, de markt waarin Attero actief is, terwijl Aon als makelaar van Essent bovendien al jarenlang bekend was met AEC Moerdijk en de bedrijfsprocessen die zich daar afspeelden. Aon ontvangt bovendien van Attero jaarlijks een provisie van ongeveer € 500.000, aldus Attero.
23. Aon heeft als verweer gevoerd dat de bedrijfsschadedekking van AEC Moerdijk zowel voor als na de afsplitsing volledig was gerelateerd aan uitval van de (vuilverbrandings)installaties op het terrein van AEC Moerdijk. Dit volgt volgens haar uit de door Attero overgelegde presentatie van Aon van het “Bedrijfsschade-onderzoek GAVI, AZN & ASB” en de “Verzekeringsadviezen Brand/Machinebreuk”, beide van 22 februari 2007, alsmede uit het door Aon ten behoeve van Essent opgemaakte “Essent Bedrijfsschade-onderzoek GAVI, AZN & ASB” van 14 maart 2007. Attero (dan wel Essent Milieu vóór haar) was er op basis van deze stukken dus van op de hoogte dat bedrijfsschade als gevolg van het stilvallen van de WKC Essent níet onder de dekking viel, aldus Aon. Aon heeft er daarbij op gewezen dat Essent Milieu en Attero zelf ter zake deskundig zijn en een risico-managementteam hebben. Zij waren bovendien bereid zelf bepaalde risico’s te dragen dan wel af te dekken, anders dan door middel van verzekering. Zo kon het risico van het niet nuttig kunnen gebruiken van stoom door WKC Essent contractueel worden afgedekt door middel van de (stoom)leveringsovereenkomsten met haar afnemers.
24. Attero heeft bij pleidooi nader toegelicht dat de schade is veroorzaakt doordat WKC Essent voor wat betreft de vierde verbrandingslijn (in gebruik genomen eind 2008, dus voor de afsplitsing in 2009) jegens Attero geen afnameplicht had voor niet-verwerkbare stoom. Volgens Attero had Aon haar moeten wijzen op het risico van een calamiteit bij WKC Essent, als gevolg waarvan Attero geen vergoeding zou ontvangen voor de door haar geproduceerde stoom. Het was niet de (bewuste) wens van Attero (en Essent Milieu vóór haar) om de dekking te beperken tot de gevolgen van calamiteiten bij (alleen) AEC Moerdijk.
25. Het hof is met Aon van oordeel dat uit de door Attero aangehaalde stukken duidelijk volgt dat de risico-inventarisatie van Aon alleen zag op het risico van bedrijfsschade door het uitvallen van installaties op het terrein van AEC Moerdijk, in het bijzonder de verbrandingsinstallaties. Noch in de presentatie van 22 februari 2007 (productie 3 bij de inleidende dagvaarding), noch in het verzekeringsadvies van dezelfde datum (productie 4 bij de inleidende dagvaarding), noch in het door Aon opgestelde “Essent Bedrijfsschade-onderzoek GAVI, AZN & ASB” van 14 maart 2007 (productie 4 bij conclusie van antwoord), valt te lezen dat op enigerlei wijze rekening is gehouden met schade door het uitvallen van installaties bij WKC Essent. Dat in het Verzekeringsadvies Brand/Machinebreuk wordt gesproken van een machinebreukrisico is juist, maar gezien in de context van het gehele rapport heeft dit risico betrekking op machinebreuk bij AEC Moerdijk, waardoor geen stoom
geleverdzal kunnen worden. Dat in het bedrijfsschade-onderzoek van 14 maart 2007 op blz. 13 één keer, als één van de voornaamste machinebreukscenario’s, het woord “stoomturbine” voorkomt, maakt dit niet anders. Bij lezing van het gehele bedrijfsschade-onderzoek is evident dat enkel gekeken is naar de gevolgen van het uitvallen van de installaties van AEC Moerdijk. De installaties op het terrein van WKC Essent zijn in het geheel niet beschreven. Dit volgt verder ook uit de inleiding (onder 2) van het rapport, waar is opgenomen:
“Alle gegevens in dit rapport hebben betrekking op de installaties van AZN te Moerdijk en GAVI te Wijster. Afvalsturing Brabant is als entiteit van Essent Milieu meegenomen in de berekening, aangezien ASB extra kosten moet maken voor het alternatief verwerken van afval ingeval van een calamiteit bij AZN.”
Iets dergelijks valt te lezen in de eerste zinsnede van § 5.1 van dit rapport:
“Het bedrijfsschadebelang is het totaal aan bedrijfsschade dat AZN loopt ingeval de verbrandingsinstallatie niet beschikbaar is.”
In het rapport zijn verder de (financiële) verbanden tussen “Afvalsturing Brabant” (een ander onderdeel van het toenmalige Essent Milieu, te weten de leverancier van het afval) en AEC Moerdijk opgenomen, maar niet de verbanden tussen AEC Moerdijk en WKC Essent.
26. Het hof is derhalve van oordeel dat voor Attero en haar voorgangster Essent Milieu zonder meer kenbaar was dat de berekeningen en adviezen van Aon geen betrekking hadden op (het risico van) bedrijfsschade bestaande uit misgelopen inkomsten voor stoom als gevolg van incidenten, zoals machinebreuk, bij WKC Essent. De vraag die voorligt is of Aon Attero, zoals laatstgenoemde stelt, niettemin had moeten wijzen op het risico dat zij zou lopen als niet bij Attero, maar bij WKC Essent de installaties zouden uitvallen. Aon heeft terecht aangevoerd dat het risico dat WKC Essent door storingen in haar bedrijfsvoering geen stoom kan
afnemenook op andere wijze kan worden afgedekt, bijvoorbeeld via het stoomleveringscontract, door overeen te komen dat een afnameverplichting (met bijhorende verplichting tot betaling van de overeengekomen vergoeding voor de stoom) bestaat indien door storingen bij de WKC Essent de stoom niet nuttig gebruikt kan worden. Dat het desbetreffende risico (van bedrijfsschade bij AEC Moerdijk/Attero als gevolg van machinebreuk bij de WKC Essent) wel verzekerbaar is, zoals Attero stelt – zij heeft inmiddels daartoe een verzekering gesloten bij FM Global – doet hier niet aan af. Het hof is van oordeel dat Attero onvoldoende heeft toegelicht dat Aon haar had moeten wijzen op het risico van bedrijfsschade dat zij zou lopen als bij WKC Essent de installaties zouden uitvallen. Dit risico vloeit namelijk in overwegende mate voort uit een contractuele regeling in het stoomleveringscontract voor de vierde verbrandingslijn en Attero heeft onvoldoende toegelicht dat Aon als redelijk handelend verzekeringstussenpersoon bij haar advisering met deze contractuele regeling rekening had moeten houden. Het hof overweegt in dat verband als volgt.
27. Naar aanleiding van het door Aon (subsidiair) gevoerde verweer over de omvang van de schade hebben partijen zich uitgelaten over de desbetreffende stoomleveringscontracten. Tijdens het pleidooi is hierover tussen partijen gedebatteerd in het licht van de door Attero gestelde tekortkoming van Aon. Attero heeft in haar akte van 24 april 2018 (Akte overlegging producties, tevens vermindering van eis) toegelicht dat volgens de tussen Attero en WKC Essent geldende stoomleveringscontracten voor Essent wel een afnameverplichting bestond voor HD-stoom, geleverd door de verbrandingslijnen 1 t/m 3. Dit volgt volgens Attero uit het stoomleveringscontract van september 1993 (door Aon overgelegd als productie 11 bij de Memorie van Antwoord) en een bijbehorend aanhangsel uit 2005 (door Attero overgelegd als productie 24 bij de akte overlegging producties, tevens vermindering van eis in hoger beroep). Voor LD-stoom, geleverd door de eind 2008 in gebruik genomen vierde verbrandingslijn, bestond volgens het stoomleveringscontract uit juni 2009 (overgelegd als productie 12 bij de memorie van antwoord van Aon) géén afnameverplichting voor Essent. Gesteld noch gebleken is dat in verband met de afsplitsing nieuwe stoomleveringscontracten zijn gesloten, zodat ervan moet worden uitgegaan dat de stoomleveringscontracten zoals deze destijds, voor de afsplitsing, zijn gesloten tussen de AEC Moerdijk en WKC Essent, na de afsplitsing hun gelding hebben behouden in de relatie Attero – Essent. Dit betekent dat feitelijk pas met de ingebruikname van de vierde verbrandingslijn bij AEC Moerdijk (dan wel met het sluiten van het daarmee samenhangende stoomleveringscontract) een relevant risico op bedrijfsschade bij Essent Milieu / Attero als gevolg van machinebreuk bij de WKC Essent is ontstaan. Voor die tijd was immers sprake van een afnameverplichting voor bruikbare stoom bij het stilvallen van de WKC Essent (althans, zo begrijpt het hof, voor het grootste gedeelte van die stoom). In lijn daarmee wordt in de door Allianz uitgevoerde “loss prevention survey” over een afnameverplichting van stoom gesproken:
“An emergency condensor is available at the EEP-plant (WKC Essent, hof) in case generators here are out of peration. (EEP has an obligation to take off steam from AZN).”
28. Gesteld noch gebleken is dat het stoomleveringscontract met betrekking tot de vierde verbrandingslijn door Essent Milieu / Attero ter beoordeling op eventuele risico’s is voorgelegd aan Aon. Aldus staat niet vast dat Aon als verzekeringsmakelaar op de hoogte is geweest van de – ten opzichte van de eerste drie verbrandingslijnen – afwijkende stoomleveringsovereenkomst met betrekking tot de vierde verbrandingslijn. Ter gelegenheid van het pleidooi is namens Attero hierover opgemerkt dat het op de weg van Aon had gelegen om naar dit contract te vragen. Attero heeft in dat verband verwezen naar de volgende zin op pagina 11 van het
Insurance Vendor Due Diligence Reportvan 21 november 2008 (productie 6 bij inleidende dagvaarding):
“Anticipating that intercompany agreements on energy deliverance will be rearranged as a result of the proposed transaction, business interruption exposure for Essent Milieu will increase.”Naar het oordeel van het hof kan van een redelijk handelend en redelijk bekwaam verzekeringsadviseur niet worden verwacht dat hij zonder specifieke opdracht daartoe inventariseert hoe in de contracten met de afnemers de risicoverdeling bij incidenten is geregeld, teneinde daar eventueel verzekeringsadviezen aan te verbinden. Voor zover Attero meent dat zij in de omstandigheden van dit geval die verwachting wel mocht hebben, heeft Attero dit standpunt onvoldoende toegelicht. De aangehaalde zin uit het rapport van 21 november 2008 rechtvaardigt een dergelijke verwachting naar het oordeel van het hof niet. Dat klemt te meer nu de stoomleveringsovereenkomst met betrekking tot de vierde verbrandingslijn volgens de eigen stellingen van Attero op dit onderdeel afwijkt van de eerdere stoomleveringscontracten, en bovendien gelet op de hierboven genoemde verzekeringsadviezen (die alle dateren van vóór juni 2009, de datum van het stoomleveringscontract met betrekking tot de vierde lijn) voor Attero duidelijk moet zijn geweest dat het risico van machinebreuk bij WKC Essent niet is betrokken bij de vaststelling van het maximale bedrijfsschaderisico van AEC Moerdijk.
29. Het aanbod tot het leveren van getuigenbewijs van Attero (memorie van grieven sub 10.1-10.2 en inleidende dagvaarding sub 7.1-7.2) heeft geen betrekking op voldoende concrete feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een andere beslissing kunnen leiden en wordt daarom gepasseerd. Het hof ziet geen aanleiding om [verzekeringsmakelaar], in aanvulling op zijn overgelegde schriftelijke verklaring, waarin hij zijn visie op de Verzekering en de Oude Verzekering heeft gegeven, als deskundige te horen.
30. De slotsom is dat ook grief II faalt en dat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. De overige verweren van Aon kunnen onbesproken blijven. De voorwaarde waaronder het incidentele appel is ingesteld is gezien het voorgaande niet in vervulling gegaan, zodat ook dit onbesproken kan blijven.
31. Attero zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, aan de zijde van Aon begroot op € 5.200,= aan griffierecht en € 19.253,50 aan kosten advocaat.