In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1970, werd beschuldigd van diefstal van een lokfiets, die door de politie was geplaatst. De tenlastelegging betrof de diefstal van een fiets (merk: Sparta, type: Pick-up) op of omstreeks 16 januari 2019 in 's-Gravenhage, die toebehoorde aan Stichting Aanpak Voertuig Criminaliteit. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien dagen, waarvan tien dagen voorwaardelijk. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep vernietiging van het vonnis en een gevangenisstraf van vier dagen.
Het hof heeft het hoger beroep behandeld op 26 juni 2019 en heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. De verdediging stelde dat de verdachte de fiets slechts wilde lenen en niet de intentie had om deze zich wederrechtelijk toe te eigenen. Het hof oordeelde echter dat de verdachte zich tijdelijk als heer en meester over de fiets had gedragen, wat de diefstal bevestigde. Het hof achtte de diefstal wettig en overtuigend bewezen, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlastegelegde feiten.
De strafmotivering was gebaseerd op de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Het hof weegt mee dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, maar dat hij op dit moment goed functioneert en geen begeleiding meer nodig heeft. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier dagen, met aftrek van voorarrest. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het bewezen verklaarde als diefstal werd gekwalificeerd.