In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 19 december 2018. De verdachte was in eerste aanleg vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde en veroordeeld tot een taakstraf van 20 uren voor het onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde. Tegen dit vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld. De tenlastelegging betrof diefstal van benzine en kentekenplaten in de periode van 26 juli 2015 tot en met 5 oktober 2015.
Tijdens de zitting in hoger beroep op 11 juli 2019 heeft de raadsvrouw van de verdachte aangevoerd dat de beelden in het dossier van onvoldoende kwaliteit zijn om de verdachte met zekerheid te kunnen identificeren. Het hof heeft deze argumentatie overgenomen en geconcludeerd dat de beelden niet van voldoende kwaliteit zijn om op basis daarvan wettig en overtuigend bewijs te leveren. Het hof heeft vastgesteld dat er geen redelijke twijfel kan bestaan over de identiteit van de verdachte op de beelden, vooral omdat de verdachte heeft aangegeven dat hij gelijkenissen vertoont met zijn broer, wat kan leiden tot persoonsverwisseling.
Op basis van deze overwegingen heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte integraal vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Het hof heeft geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de hem ten laste gelegde feiten heeft begaan, en heeft de zaak opnieuw beoordeeld.