ECLI:NL:GHDHA:2019:2094
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging vonnis ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in mensenhandelzaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 februari 2018. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een mensenhandelzaak. De veroordeelde, geboren in 1999, was ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep gedetineerd. De rechtbank had eerder de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd en het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 19.046,67. Het Openbaar Ministerie had een hogere vordering ingediend van € 25.709,-, maar de rechtbank bevestigde het lagere bedrag. In hoger beroep werd door de raadsman van de verdachte verzocht om matiging van het bedrag, met het argument dat de veroordeelde nog jong is en dat dit in zijn toekomst belang zou zijn. Het hof heeft echter geoordeeld dat de jonge leeftijd en goede gezondheid van de veroordeelde geen reden zijn om het bedrag te matigen, en bevestigde het vonnis van de rechtbank. Het hof concludeerde dat de veroordeelde in de toekomst voldoende inkomsten kan verwerven om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Het arrest is uitgesproken in de openbare terechtzitting van het hof.