ECLI:NL:GHDHA:2019:2093
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bevestiging vonnis ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in mensenhandelzaak
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 februari 2018. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een mensenhandelzaak. De veroordeelde, geboren in 1997, was ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep gedetineerd. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, waarin het wederrechtelijk verkregen voordeel was vastgesteld op € 61.231,67. De rechtbank had eerder de verplichting opgelegd aan de veroordeelde om dit bedrag aan de Staat te betalen.
De advocaat-generaal had gevorderd dat het vonnis van de rechtbank zou worden bevestigd, terwijl de raadsman van de verdachte verzocht om matiging van het vast te stellen bedrag, met het argument dat de veroordeelde nog jong was en dat dit in zijn toekomstbelangen zou moeten worden meegewogen. Het hof overwoog echter dat de jonge leeftijd, goede gezondheid en opleidingscapaciteiten van de veroordeelde voldoende mogelijkheden bieden om in de toekomst aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen. Het hof verwierp het verweer en bevestigde het vonnis van de rechtbank, zonder aanpassing van het vastgestelde bedrag.