ECLI:NL:GHDHA:2019:2091

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 maart 2019
Publicatiedatum
9 augustus 2019
Zaaknummer
22-002741-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake mensenhandel en seksuele uitbuiting met verwerping van verweer inzake vormverzuimen en betrouwbaarheid van verklaringen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 21 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag van 16 juni 2017. De verdachte, geboren in 1982, werd beschuldigd van mensenhandel en seksuele uitbuiting van twee aangeefsters in de periode van 14 april tot en met 1 mei 2016. Het hof heeft de zaak behandeld na meerdere terechtzittingen, waarbij het hof kennisnam van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging. De tenlastelegging omvatte onder andere het werven en medenemen van de aangeefsters met het oog op seksuele handelingen tegen betaling, alsook het opzettelijk voordeel trekken uit hun seksuele uitbuiting.

Het hof heeft het verweer van de verdediging inzake vormverzuimen verworpen, waaronder de onjuiste weergave van verklaringen van de aangeefsters en de beïnvloedende vraagstelling door de politie. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de aangeefsters betrouwbaar waren, ondanks enkele inconsistenties. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij, [aangeefster 1], tot schadevergoeding toegewezen tot een bedrag van € 3.100,00, bestaande uit materiële en immateriële schade.

De uitspraak benadrukt de ernst van mensenhandel en de impact op slachtoffers, waarbij het hof rekening hield met de kwetsbare positie van de aangeefsters en de rol van de verdachte in hun uitbuiting. Het hof heeft de strafmotivering gebaseerd op de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij ook eerdere veroordelingen zijn meegewogen.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-002741-17
Parketnummer: 09-827262-16
Datum uitspraak: 21 maart 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 16 juni 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1982,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 8 februari 2018, 7 februari 2019 en 21 maart 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte opgeheven en is beslist omtrent de vordering van de benadeelde partij als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na een tweetal wijzigingen van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 14 april tot en met 1 mei 2016 te 's-Gravenhage en/of elders in Nederland en/of Antwerpen (België)
A)
een ander of anderen, te weten naam [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2], (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitlijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, door misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] en/of
- heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [aangeefster 1] en/of
[aangeefster 2] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aard en/of
- heeft gedwongen dan wel bewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van zijn/haar/hun, [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2], seksuele handelingen met en/of voor een derde en/of
B)
[aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] heeft geworven en/of medegenomen met het oogmerk die [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling en/of
C)
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die/een ander of anderen, te weten naam [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2],
immers heeft verdachte
- die [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] harddrugs en/of softdrugs en/of alcohol verstrekt en/of
- een prostitutiekamer geregeld voor die [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] en/of
- die [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] naar Antwerpen vervoerd en/of
- tegen die [aangeefster 1] gezegd dat zij moest zeggen dat hij, verdachte, haar vriend was en/of
- die [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] voorgespiegeld dat ze 900 euro per dag, althans een aanzienlijk bedrag, konden verdienen met prostitutie werkzaamheden en/of
- die [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] zich laten prostitueren onder invloed van drugs en/of alcohol en/of
- die [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] gedwongen, althans bewogen, om als prostituee te werken en/of
- een of meer (seks)advertenties voor die [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] gemaakt en/of
- tegen die [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] gezegd dat zij zouden worden doorverkocht en/of
- die [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] gedwongen, althans bewogen, (een groot deel van) haar/hun met de prostitutie verdiende geld af te staan en/of
- die [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] gehuisvest en/of opgesloten in zijn, verdachte's (winkel)pand en/of
- die [aangeefster 1] geschopt en/of geslagen en/of
- die [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] bedreigd door te zeggen "Je solt met de verkeerde" en/of "Nogmaals het is geen spelletje, Ik houd jullie in de gaten. Jullie zitten er nu helemaal in en er is geen weg terug" en/of
- tegen die [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] gezegd dat er een schuld terugbetaald moest worden;
2:
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 15 april tot en met 1 mei 2016 te 's-Gravenhage opzettelijk [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft hij, verdachte die [aangeefster 1] en/of die [aangeefster 2] opgesloten in zijn, verdachte's winkelpand aan de [adres].
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bespreking van het verzoek tot het horen van getuigen
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 7 februari 2019 zijn verzoek zoals gedaan ter terechtzitting van 8 februari 2018 herhaald om de aangeefsters [aangeefster 1] en [aangeefster 2] als getuigen te horen.
De advocaat-generaal heeft zich onder verwijzing naar haar eerder ter terechtzitting van 8 februari 2018 ingenomen standpunt verzet tegen toewijzing van het verzoek.
Het hof wijst het verzoek van de raadsman af en overweegt daartoe als volgt.
Vast staat dat de raadsman bij appelschriftuur van 4 juli 2017 reeds heeft verzocht de aangeefsters als getuigen te horen. Het hof heeft dit verzoek ter terechtzitting van 8 februari 2018 beoordeeld aan de hand van het noodzaakcriterium gelet op het bepaalde in artikel 418, tweede lid, Wetboek van Strafvordering en daarbij tevens aspecten van het verdedigingsbelang betrokken gelet op nieuwe informatie die aan het dossier was toegevoegd. Vervolgens heeft het hof het verzoek afgewezen.
Naar het oordeel van het hof heeft de raadsman aan zijn verzoek, zoals herhaald ter terechtzitting van 7 februari 2019, geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag gelegd. Ook overigens is daarvan niet gebleken. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om terug te komen van zijn eerdere beslissing tot afwijzing van het verzoek om de aangeefsters [aangeefster 1] en [aangeefster 2] als getuigen te horen. Voor de motivering van die beslissing voor het overige verwijst het hof naar het proces-verbaal van de op 8 februari 2018 in deze zaak gehouden terechtzitting.
Bespreking van verweer inzake vormverzuimen
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep overeenkomstig zijn overgelegde en aan het procesdossier gevoegde pleitaantekeningen gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 1 en 2 ten laste gelegde vanwege verschillende onherstelbare vormverzuimen. De raadsman heeft daartoe in het bijzonder aangevoerd dat sprake is geweest van:
een onjuiste weergave van de verklaring van aangeefster [aangeefster 1] in het proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 2 mei 2016;
een de aangeefster beïnvloedende vraagstelling door de zedenpolitie;
schending van de aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten.
Ad a.
De ernst van de vormverzuimen is volgens de raadsman aanzienlijk. Het gaat om een aantal discrepanties en onvolkomenheden in het proces-verbaal van verhoor van aangeefster [aangeefster 1] d.d. 2 mei 2016 die zijn geconstateerd naar aanleiding van het beluisteren van de bandopnamen van het desbetreffende verhoor.
Ad b.
Voorts blijkt uit diezelfde bandopnamen dat de verbalisanten de aangeefster op sturende wijze hebben ondervraagd.
Ad c.
Tot slot is een drietal verhoren niet opgenomen conform de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten. De raadsman verzoekt het hof dan ook aan de door de verdediging geconstateerde onherstelbare vormverzuimen de sanctie van bewijsuitsluiting te verbinden.
Beoordeling van het hof
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ad a. ten aanzien van de stelling dat sprake is van een onjuiste weergave van de verklaring van aangeefster [aangeefster 1] in het proces-verbaal d.d. 2 mei 2016
De vraag die het hof heeft te beantwoorden, is of de politie in de onderhavige strafzaak vormen heeft verzuimd als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Indien in een voorbereidend onderzoek in de strafzaak jegens een verdachte vormen in het voorbereidend onderzoek zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld – als bedoeld in artikel 359a Sv – en de rechtsgevolgen daarvan niet uit de wet blijken, moet de rechter beoordelen of aan dat vormverzuim enig rechtsgevolg dient te worden verbonden en, zo ja, welk rechtsgevolg dan in aanmerking komt. Bij het bepalen van het rechtsgevolg dient rekening te worden gehouden met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.
Niet verbaliseren van citaten van aangeefster [aangeefster 1]
Voor wat betreft het niet verbaliseren van citaten van aangeefster in het proces-verbaal van verhoor van de aangeefster d.d. 2 mei 2016 heeft de raadsman de volgende voorbeelden gegeven:
- tegen de aangeefster is gezegd dat ze er in dit wereldje “een beetje wapenhandel” bij doen;
  • er wordt voorts gezegd: “uiteindelijk heb je er geen rotcent aan overgehouden”;
  • de aangeefster heeft verklaard: “Dat moet ik wel eerlijk erbij zeggen: ik denk wel dat door de andere situatie mijn angst op dat moment in Antwerpen wel groter is geworden dan het misschien had moeten zijn of zo”;
  • de aangeefster heeft op de vraag “Heeft hij haar gedreigd?” een ontkennend antwoord gegeven;
  • de aangeefster heeft onomwonden gezegd dat zij het initiatief nam om terug te gaan naar de verdachte;
  • de aangeefster heeft verklaard dat haar geheugen “gewoon echt niet goed is”;
  • de verbalisanten duiden de verdachte aan als “die viezerik”.
Ten aanzien van de opmerking van verbalisanten dat aangeefster “er uiteindelijk geen rotcent aan heeft overgehouden” overweegt het hof dat in bovengenoemd proces-verbaal is gerelateerd dat aangeefster [aangeefster 1] al haar verdiende geld aan de verdachte heeft afgestaan [1] . Voorts overweegt het hof dat aangeefster [aangeefster 1] reeds op 1 mei 2016 tijdens het gesprek in het surveillancevoertuig [2] en het informatieve gesprek op het politiebureau [3] heeft verklaard dat haar vriendin [aangeefster 2] schulden had bij een Surinaamse man en dat zij beiden voor deze man in de prostitutie in Antwerpen werkten om deze schuld af te lossen. Eerder genoemde opmerking dat de aangeefster geen rotcent heeft overgehouden moet dan ook worden bezien in de context van deze twee gesprekken die vooraf gingen aan het verhoor van 2 mei 2016. Op 1 mei 2016 was immers reeds bekend dat de vrouwen geen geld aan het werken in de prostitutie hadden overgehouden. Het hof stelt vast dat de opmerking van de verbalisant een korte samenvatting is van de hierboven beschreven onderdelen van de verklaringen van de aangeefster.
Ten aanzien van de opmerking
Dat moet ik wel eerlijk erbij zeggen: ik denk wel dat door de andere situatie mijn angst op dat moment in Antwerpen wel groter is geworden dan het misschien had moeten zijn of zo” oordeelt het hof dat het gewicht van de opmerking van aangeefster van dermate gering belang is dat het de verklaring van aangeefster niet anders maakt. De opmerking geeft hooguit een diepere inkleuring van het gevoelsleven van aangeefster. Het maakt de feitelijke lezing van haar aangifte niet anders.
Ten aanzien van de ontkenning van aangeefster op de vraag of de verdachte zou hebben gedreigd merkt het hof op dat deze nuancering inderdaad niet letterlijk is opgenomen in het bovengenoemde proces-verbaal. De strekking van een soortgelijke uitlating is echter wel in te lezen in het relaas, namelijk dat zij niet meer precies kan verklaren waarmee de verdachte heeft gedreigd, maar dat het misschien ook wel komt omdat zij vroeger veel bedreigd werd. [4] Het hof begrijpt hieruit dat aangeefster in het verleden eerder veelvuldig is bedreigd en daardoor kennelijk een bepaalde mededeling van de verdachte als dreigend heeft kunnen ervaren. Voor zover het dreigementen betreffen richting aangeefster [aangeefster 2] merkt het hof op dat dit weliswaar niet is opgenomen in het proces-verbaal maar dat wel is gerelateerd dat [aangeefster 1] heeft verklaard dat zij denkt dat [aangeefster 2] is bedreigd, maar dat zij er zelf niet bij is geweest. [5]
Tot slot overweegt het hof dat de opmerking van aangeefster [aangeefster 1], dat haar geheugen niet goed is, tot uitdrukking is gebracht in de zakelijke weergave van het proces-verbaal in de bewoordingen: “Ik kan het niet meer in mijn hoofd opslaan”. [6] Met deze weergave is voldaan aan de strekking van de op de bandopname te horen opmerking. Dat aangeefster zich tijdens het verhoor niet alles kon herinneren, doet naar het oordeel van het hof niet af aan de aan haar verklaring te hechten waarde.
Met bovengenoemde constateringen heeft het hof niet kunnen vaststellen dat sprake is van een dusdanige weergave van de verklaringen van de aangeefster in het proces-verbaal van verhoor van de aangeefster d.d. 2 mei 2016 dat niet meer kan worden gesproken van een ‘volledige’ zakelijke weergave van datgene wat de aangeefster heeft verklaard te hebben waargenomen en ondervonden. Dat geldt evenzeer voor de overige door de raadsman hiervoor weergegeven voorbeelden van citaten waar het hof daarom niet tot in detail op in zal gaan. Het hof stelt dan ook vast dat geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim.
Ad b. Beïnvloedende vraagstelling verhoren aangeefster [aangeefster 1]
Voor wat betreft de wijze van verhoor van aangeefster [aangeefster 1] op 2 mei 2016 heeft de raadsman de volgende voorbeelden gegeven van een beïnvloedende vraagstelling door de politie:
  • de aangeefster heeft van de verbalisanten gehoord dat zij op het terrein van dreigementen en het uitoefenen van macht over haar, haar verhaal moet verstevigen, omdat het anders niets wordt met de zaak;
  • tegen de aangeefster is gezegd dat ze er in dit wereldje “een beetje wapenhandel” bij doen;
  • er wordt tegen de aangeefster gezegd: “uiteindelijk heb je er geen rotcent aan overgehouden”;
  • het neerzetten van de verdachte als “de viezerik”.
Het hof acht het gelet op deze voorbeelden niet aannemelijk dat de aangeefster door de wijze waarop ze is ondervraagd niet in vrijheid en niet naar waarheid een verklaring heeft afgelegd. Zij is immers ook door de rechter‑commissaris gehoord en bij die gelegenheid is zij gebleven bij haar aangifte die – zoals uit de bewijsmiddelen blijkt – ook steunt op objectieve bronnen zoals de veiliggestelde WhatsApp-berichten. Van enige ontoelaatbare sturing tijdens genoemd verhoor is niet gebleken. Wel merkt het hof op dat in de genoemde voorbeelden sprake is van een zeker mate van gebrek aan distantie waardoor met name een opmerking als ‘de viezerik’ niet professioneel en zelfs neerbuigend te noemen is. Het hof houdt het bij deze constatering en ziet onvoldoende grond voor het vaststellen van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, reden waarom hieraan geen verdere consequenties kunnen worden verbonden.
Ad c. Ten aanzien van de schending van de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers,getuigen en verdachten(naar het hof begrijpt: de inmiddels vervallen eerste Aanwijzing, zoals die gold van 1 januari 2013 tot en met 31 oktober 2018)
Het hof begrijpt het verweer van de verdediging aldus dat nu door het in strijd met de Aanwijzing auditief en audiovisueel registreren van verhoren van aangevers, getuigen en verdachten, niet opnemen van enkele verklaringen, er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Wetboek van Strafvordering en derhalve de sanctie van bewijsuitsluiting van deze niet opgenomen verklaringen dient te volgen nu het recht op een eerlijke proces zoals neergelegd in artikel 6 EVRM van de verdachte is geschonden.
Het hof constateert met de verdediging en de advocaat-generaal dat door de politie is verzuimd enkele verhoren in het onderhavige procesdossier conform bovengenoemde Aanwijzing op te nemen.
Het ontbreken van de mogelijkheid voor de verdediging om een audiovisuele registratie te kunnen bekijken of te beluisteren is een verzuim dat ingevolge de beginselen van een behoorlijke procesorde redelijkerwijs als onherstelbaar kan worden aangemerkt.
Aan het even bedoelde verzuim kan volgens vaste rechtspraak de sanctie van bewijsuitsluiting worden verbonden. Toepassing van bewijsuitsluiting kan – naast andere in de rechtspraak geformuleerde gronden -noodzakelijk zijn ter verzekering van het recht van de verdachte op een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, zoals daaraan mede door het EHRM uitleg is gegeven. [7]
Deze situatie doet zich in dit geval naar het oordeel van het hof evenwel niet voor. Aangeefster [aangeefster 1] is gedurende het strafrechtelijk onderzoek tegen de verdachte meermalen door de politie gehoord. Het verhoor van de aangeefster op 2 mei 2016 is wel auditief opgenomen. Ook is zij op 18 augustus 2016 nog bij de rechter-commissaris gehoord, waarbij de raadsman van de verdachte aanwezig is geweest en in de gelegenheid is geweest om de aangeefster te ondervragen.
Het hof constateert op basis van het dossier dat de niet audiovisueel geregistreerde verklaringen van aangeefster [aangeefster 1] in overeenstemming zijn met andere verklaringen in het dossier en met haar verklaring op 2 mei 2016 die wel auditief is opgenomen. Ook de raadsman is in de gelegenheid geweest om dat te toetsen.
Het hof komt dan ook tot het oordeel dat het geconstateerde gebrek niet leidt tot het oordeel dat aan het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekort gedaan. Voor bewijsuitsluiting van de desbetreffende verhoren van de aangeefster is dan ook geen reden.
Het voorgaande brengt mee dat het hof het verweer in alle onderdelen verwerpt.
Verweer inzake de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster [aangeefster 1]
Standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep - overeenkomstig zijn overgelegde en in het procesdossier gevoegde pleitnota – bepleit dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het aan hem onder 1 ten laste gelegde. De raadsman heeft daartoe primair aangevoerd dat de verklaringen van aangeefster [aangeefster 1] onbetrouwbaar zijn, subsidiair dat het geheugen van aangeefster gebrekkig is.
Beoordeling door het hof
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting vast dat de aangeefster meermalen is gehoord door de politie en op 18 augustus 2016 door de rechter-commissaris. De verdediging is in de gelegenheid geweest om bij het verhoor bij de rechter-commissaris aanwezig te zijn en vragen te stellen aan de aangeefster, van welke gelegenheid de raadsman ook gebruik heeft gemaakt.
De raadsman heeft aan zijn verweer ten aanzien van de betrouwbaarheid van aangeefster ten grondslag gelegd dat de aangeefster aantoonbaar op onderdelen niet naar waarheid heeft verklaard. Voorts heeft hij in detail gewezen op inconsistenties in de verklaringen van de aangeefster.
Het hof heeft de nodige voorzichtigheid in acht genomen voor wat betreft uitlatingen van de aangeefster op het moment dat de aangeefster kennelijk onder invloed van verdovende middelen verkeerde. Evenwel is niet gebleken dat de door de aangeefster veronderstelde gebrekkige werking van haar geheugen, afbreuk heeft gedaan aan de juistheid van haar verklaringen. Noch is uit het onderzoek gebleken dat de aangeefster lijdt aan een (hersen)afwijking waardoor zij niet juist zou hebben verklaard.
Met de raadsman constateert ook het hof dat sprake is van inconsistenties in de verschillende verklaringen van aangeefster. Deze vaststelling maakt echter niet dat deze verklaringen niet gebezigd kunnen worden voor het bewijs. Daar waar de raadsman gemotiveerd de juistheid van (onderdelen van) de aangiften weerspreekt, heeft het hof daarvan kennisgenomen en zijn gedetailleerde betoog in de afweging betrokken. Die afweging kan evenwel niet leiden tot het door de raadsman met zijn verweer beoogde resultaat. Naar het oordeel van het hof heeft de aangeefster in de kern, zoals met betrekking tot het hebben van betaalde seks met anderen in opdracht van de verdachte, vanaf het eerste moment bij de politie consistent verklaard. Het hof hecht er veel belang aan dat de verklaringen van de aangeefster ondersteund worden door WhatsApp-gesprekken, zoals opgenomen in de bewijsmiddelen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de door de raadsman gestelde omstandigheden in dit geval hebben geleid tot onbetrouwbare verklaringen van aangeefster [aangeefster 1]. Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan moet worden getwijfeld aan de juistheid van de verklaringen van de aangeefster met betrekking tot de kern van het aan de verdachte gemaakte verwijt: de seksuele uitbuiting van de aangeefster door de verdachte.
Het hof verwerpt daarom het verweer.
Vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daartoe het volgende.
Op grond van het onderzoek stelt het hof vast dat [aangeefster 1] en [aangeefster 2] tezamen hebben verbleven in een winkelruimte op het adres [adres] terwijl de deuren van deze winkel op slot zaten en zij niet, maar de verdachte wel, in het bezit waren van de sleutel. Een aantal dagen later verbleef [aangeefster 1] onder dezelfde omstandigheden alleen in deze winkelruimte en heeft zij de politie gebeld die slechts bij haar kon komen door de ruiten van de dubbele winkeldeur te verbreken. De aangeefsters waren in het bezit van een telefoon.
De verdachte heeft betwist dat de aangeefsters daar tegen hun wil verbleven en heeft aangevoerd dat hij de eerste keer op hun telefonische verzoek een verwarming is komen brengen naar de winkel en dat toen aangeefster [aangeefster 1] daar onder dezelfde omstandigheden nog een keer verbleef, zij in de gelegenheid was om hem te bellen zodat hij de deur kon openen.
Naar het oordeel van het hof kan dit verweer niet worden weerlegd. Dat aangeefster [aangeefster 1] er niet de voorkeur aan gaf om de verdachte te bellen maar in plaats daarvan contact opnam met de politie is in de gegeven context (de verdachte was op dat moment degene voor wie van [aangeefster 1] geld verdiende met prostitutiewerkzaamheden) begrijpelijk maar maakt nog niet dat sprake is van een wederrechtelijke vrijheidsberoving nu de politie de aangeefster slechts kon bereiken door het verbreken van het glas van de dubbele deur. Het hof neemt aan – ook nu voor het tegendeel onvoldoende aanknopingspunten zijn te vinden in het dossier - dat de verdachte de aangeefster(s) op hun eerste verzoek zou hebben laten gaan door de deur voor hen te openen net zoals dat hij bereid was om een verwarming te brengen. Niet kan worden vastgesteld dat de aangeefster(s) tegen hun wil op dit adres verbleven. Hoewel het insluiten van de aangeefsters niet anders kan worden geduid dan als het uitoefenen van controle over de aangeefsters en hoewel de insluiting onveilig was, staat gegeven de genoemde feiten en omstandigheden niet vast dat de verdachte de vrouwen in de tenlastegelegde periode (bij herhaling) wederrechtelijk van hun vrijheid heeft beroofd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij
op een of meer tijdstippenin de periode van 14 april tot en met 1 mei 2016 te 's-Gravenhage en
/ofelders in Nederland en
/ofAntwerpen (België)
A)
een ander of anderen, te weten naam[aangeefster 1]
en/of [aangeefster 2], (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) ofdoor dreiging met
geweld of (een)andere feitlijkhe
(i)d
(en
), door
afpersing, fraude,misleiding
dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht,endoor misbruik van een kwetsbare positie,
- heeft
geworven,vervoerd
, overgebracht,engehuisvest
of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [aangeefster 1]
en/of [aangeefster 2]en
/of
- heeft
gedwongen en/ofbewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van
arbeid ofdiensten van seksuele aard
dan wel onder die omstandighe(i)d(en) enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [aangeefster 1] en/of
[aangeefster 2] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten van seksuele aarden
/of
- heeft
gedwongen dan welbewogen verdachte te bevoordelen uit de opbrengst van
zijn/haar
/hun, [aangeefster 1]
en/of [aangeefster 2], seksuele handelingen met
en/of vooreen derde en
/of
B)
[aangeefster 1]
en/of [aangeefster 2]heeft
geworven en/ofmedegenomen met het oogmerk die [aangeefster 1]
en/of [aangeefster 2]in een ander land ertoe te brengen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met
of vooreen derde tegen betaling en
/of
C)
(telkens)opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van
die/een ander of anderen, te weten naam[aangeefster 1]
en/of [aangeefster 2],
immers heeft verdachte
- die [aangeefster 1]
en/of [aangeefster 2]harddrugs en
/ofsoftdrugs
en/of alcoholverstrekt en/of
- een prostitutiekamer in Antwerpen geregeld voor die [aangeefster 1]
en/of [aangeefster 2]en/of
- die [aangeefster 1]
en/of [aangeefster 2]naar Antwerpen vervoerd en/of
- tegen die [aangeefster 1] gezegd dat zij moest zeggen dat hij, verdachte, haar vriend was en/of
- die [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] voorgespiegeld dat ze 900 euro per dag, althans een aanzienlijk bedrag, konden verdienen met prostitutie werkzaamheden en/of
- die [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] zich laten prostitueren onder invloed van drugs en/of alcohol en/of
- die [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] gedwongen, althans bewogen, om als prostituee te werken en/of
- een of meer (seks)advertenties voor die [aangeefster 1] en/of [aangeefster 2] gemaakt en/of
- tegen die [aangeefster 1]
en/of [aangeefster 2]gezegd dat zij zou
denworden doorverkocht en/of
- die [aangeefster 1]
en/of [aangeefster 2] gedwongen, althansbewogen
, (een groot deel van)haar
/hunmet de prostitutie verdiende geld af te staan en/of
- die [aangeefster 1]
en/of [aangeefster 2]gehuisvest en
/ofopgesloten in zijn, verdachte's
(winkel
)pand en/of
-
die [aangeefster 1] geschopt en/of geslagen en/of
- die [aangeefster 1]
en/of [aangeefster 2]bedreigd door te zeggen "Je solt met de verkeerde" en
/of"Nogmaals het is geen spelletje, Ik houd jullie in de gaten. Jullie zitten er nu helemaal in en er is geen weg terug" en/of
- tegen die [aangeefster 1]
en/of [aangeefster 2]gezegd dat er een schuld terugbetaald moest worden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

de voortgezette handeling van mensenhandel.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Bij het bepalen van de straf gaat het hof uit van de strafdoelen, te weten de vergelding, de speciale en de generale preventie. In verband met die strafdoelen acht het hof voor strafoplegging in mensenhandel-zaken inzake seksuele uitbuiting in het algemeen de volgende omstandigheden van belang:
met betrekking tot het slachtoffer:
- de leeftijd van het slachtoffer, in het bijzonder
minderjarigheid (16 en 17 jaar / jonger dan 16 jaar);
- het aantal slachtoffers;
- de specifieke kwetsbaarheid van het slachtoffer;
- overige omstandigheden die het slachtoffer heeft moeten ondergaan zoals gedwongen abortus, tatoeages en borstvergrotingen en (ander) toegebracht letsel;

met betrekking tot de ernst van het feit:

- de periode waarin sprake is geweest van uitbuiting;
- het aantal dagen per week, het aantal uren per dag waarop er gewerkt moest worden en de mogelijkheid van vrije dagen of vakantie;
- de werkzaamheden die verricht moesten worden;
- de wijze (zoals de mate waarin toegepast – licht, aanzienlijk, grof) van geweld of bedreiging ermee, een afhankelijkheidssituatie creëren en/of het in stand houden (zoals
‘debtbondage’, afpakken van paspoort, verstrekken van drugs) waarop het slachtoffer is gedwongen/bewogen de prostitutiewerkzaamheden te doen;
- de werkomstandigheden (het werken op straat of binnen, werken tijdens ziekte, ongesteldheid en zwangerschap, onveilige seks door zonder condoom te werken);
- de afgedragen hoeveelheid geld/het afgedragen van een percentage van de verdiensten;
- het daadwerkelijk werkzaam zijn geweest in de seksindustrie;
met betrekking tot de verdachte:
- de (kern- of faciliterende) rol van de verdachte met betrekking tot die uitbuiting;
- de houding van de verdachte (heeft hij inzicht getoond in het kwalijke van zijn gedrag);
- relevante recidive
- in vereniging gepleegd/in georganiseerd verband gepleegd.
Ten aanzien van de verdachte heeft het hof het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich in een korte periode van enkele weken schuldig gemaakt aan diverse vormen van mensenhandel. Hij heeft daarbij misbruik gemaakt van de kwetsbare positie van een jonge vrouw die aan drugs verslaafd was. De handelwijze van de verdachte heeft ertoe geleid dat het slachtoffer in de veronderstelling kwam te verkeren dat zij meende geld schuldig te zijn aan de verdachte en daarom haar met de prostitutie verdiende geld aan hem moest afstaan, ook omdat zij geld schuldig zou zijn vanwege het mislukken van het in de prostitutie te werk stellen van haar vriendin die zij als haar jongere zusje beschouwde en wilde beschermen tegen de verdachte. De verdachte heeft de aangeefster als ware zij zijn persoonlijke ‘winkelvoorraad’ opgesloten in een winkelpand terwijl de aangeefster dat pand alleen met zijn hulp kon verlaten omdat de winkel afgesloten was en zij niet, maar hij wel, de sleutel had. Er waren nauwelijks voorzieningen in die winkelruimte en bij een calamiteit zou de aangeefster daar opgesloten zitten, totdat de verdachte ter plaatse zou zijn, hetgeen een onveilige situatie was. De verdachte heeft ook het slachtoffer diverse keren bedreigd en tegen haar gezegd dat hij haar zou doorverkopen.
Mensenhandel is een vergaande en ontluisterende manier van uitbuiting, waarbij de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer ondergeschikt wordt gemaakt aan de (meestal financiële) belangen van de uitbuiter. Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk handelen gedurende lange tijd de psychische gevolgen hiervan (kunnen) ondervinden.
De impact die het gebeurde op het slachtoffer heeft gehad blijkt niet alleen uit haar verklaringen afgelegd bij de politie en de rechter-commissaris, maar ook uit de vordering van de benadeelde partij en haar slachtofferverklaring zoals ter terechtzitting in hoger beroep op 7 februari 2019 door haar advocaat voorgelezen. Uit haar verklaring blijkt dat het slachtoffer nog altijd last heeft van angsten, slaapproblemen, nachtmerries en flashbacks van ervaringen met nare klanten. Haar vertrouwen in haar medemens is ernstig geschaad. Zij heeft tevergeefs een traumabehandeling gevolgd en heeft nog altijd last van haar klachten.
In strafverzwarende zin heeft het hof meegewogen dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep nauwelijks blijk heeft gegeven van inzicht in het kwalijke van zijn gedrag.
Het hof heeft voorts in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 22 januari 2019, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is – alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf een passende en geboden reactie vormt. Teneinde de verdachte ervan te weerhouden dat hij nogmaals strafbare feiten pleegt, wordt een deel van de straf onder algemene voorwaarden opgelegd met een ruime proeftijd.
Vordering tot schadevergoeding [aangeefster 1]
In het onderhavige strafproces heeft [aangeefster 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 3.660,00, bestaande uit:
materiële schadeposten:
externe batterij telefoon € 30,-
2 paar schoenen € 80,-
1. winterjas € 80,-
een tas met kleding (big shopper)
+ elektrische tandenborstel
+ toiletspullen € 300,-
treinkosten België-Apeldoorn € 70,-
cash geld (afgestane verdiensten) € 2.500,-
---------
Totaal: € 3.060,-
immateriële schadeposten:
smartengeld: € 600,-
==========
Totaalbedrag: € 3.660,-
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het ter terechtzitting in hoger beroep door de advocaat van de benadeelde partij gehandhaafde bedrag van € 3.660,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.670,-, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, en tot afwijzing voor het overige.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 2.500,- aan materiële schade is geleden, te weten de schadepost: cash geld (afgestane verdiensten). Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor integrale toewijzing, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 1 mei 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige overweegt het hof dat er tussen de schadeposten externe batterij telefoon, 2 paar schoenen, 1 winterjas, een tas met kleding (big shopper) + elektrische tandenborstel + toiletspullen, treinkosten België-Apeldoorn en het bewezenverklaarde feit zonder nader onderzoek niet kan worden vastgesteld dat er een rechtstreeks verband is. De benadeelde partij kan daarom in zoverre niet in haar vordering worden ontvangen en deze slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit alles brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 3.100,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster 1].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 56 en 273f van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maandenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [aangeefster 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangeefster 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 3.100,00 (drieduizend honderd euro) bestaande uit € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) materiële schade en
€ 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangeefster 1], ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 3.100,00 (drieduizend honderd euro) bestaande uit € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
41 (eenenveertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 1 mei 2016.
Dit arrest is gewezen door mr. M.I. Veldt-Foglia,
mr. R.J. de Bruijn en mr. A.L. Frenkel, in bijzijn van de griffier mr. C.M.A. Ellens-Veenhof.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 21 maart 2019.

Voetnoten

1.Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 2 mei 2016 met nr. Pl1500-2016121745-6 (p. 29, laatste drie alinea’s).
2.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 mei 2016 met nr PL1500-2016121745-3 (p. 21 eennalaatste alinea en p. 22 tweede en derde alinea)
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 3 mei 2016 met nr PL1500-2016121745-9 (p. 25, vijfde alinea)
4.Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 2 mei 2016 met nr. Pl1500-2016121745-6 (p. 30).
5.Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 2 mei 2016 met nr. Pl1500-2016121745-6 (p. 29).
6.Proces-verbaal van verhoor aangeefster d.d. 2 mei 2016 met nr. Pl1500-2016121745-6 (p. 30).
7.HR 19 februari 2013, NJ 2013, 308; ECLI:NL:HR:2013:BJ5321.