ECLI:NL:GHDHA:2019:2053

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
2 augustus 2019
Publicatiedatum
6 augustus 2019
Zaaknummer
200.260.455
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over ontruiming van woning in verband met zorgovereenkomst en overlast

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is aangespannen door twee appellanten, die beiden een verstandelijke beperking hebben en zorg ontvangen van de Interlevensbeschouwelijke Stichting voor zorg ten behoeve van mensen met een handicap ASVZ. De appellanten hebben een zorg- en dienstenovereenkomst met ASVZ, evenals een huurovereenkomst voor hun woning. ASVZ heeft de zorgovereenkomsten opgezegd vanwege ernstige overlast en het weigeren van zorg, en heeft de appellanten verzocht de woning te ontruimen. De voorzieningenrechter heeft in eerste aanleg geoordeeld dat de opzegging van de zorgovereenkomsten rechtsgeldig was, wat ook de beëindiging van de huurovereenkomst met zich meebracht. De appellanten zijn het hier niet mee eens en vorderen in hoger beroep dat de zorgovereenkomsten en de huurovereenkomst worden voortgezet.

Het hof heeft vastgesteld dat de zorgovereenkomsten en de huurovereenkomst juridisch aan elkaar zijn gekoppeld. Het hof oordeelt dat de appellanten de zorg mijden en dat er sprake is van ernstige overlast voor de buren. Het hof concludeert dat de belangen van ASVZ bij ontruiming zwaarder wegen dan die van de appellanten. De grieven van de appellanten worden verworpen en het hof bekrachtigt het bestreden vonnis, waarbij de appellanten worden veroordeeld de woning vóór 4 september 2019 te ontruimen. Tevens worden de proceskosten van het hoger beroep aan de zijde van ASVZ toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.260.455/01
Zaak-, rolnummer rechtbank : C/10/571281 / KG ZA 19-291
PROCES-VERBAAL VAN DE ZITTING, bevolen bij tussenarrest van 18 juni 2019,
en de UITSPRAAK,
gehouden respectievelijk gewezen op 2 augustus 2019.
Zitting hebben gehad en dit arrest is gewezen door mrs. G. Dulek-Schermers, voorzitter, M.A.F. Tan-de Sonnaville en H.C. Grootveld, leden,
bijgestaan door de griffier mr. A.J. Rijsterborgh.

in de zaak met bovenvermeld zaaknummer van:

1. [appellante] ,

wonende te [woonplaats] ,

2. [appellant] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: [appellanten] (meervoud),
advocaat: mr. W.H.F.L. Rademakers te Dongen,
tegen
Interlevensbeschouwelijke Stichting voor zorg ten behoeve van mensen met een handicap ASVZ (Algemene Stichting voor Zorg- en dienstverlening),
gevestigd te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: ASVZ,
advocaat: mr. M.F. van der Mersch te Amsterdam.
Verschenen zijn:
 aan de zijde van partij
[appellanten]: [appellante] en [appellant] , bijgestaan door mr. Rademakers;
 aan de zijde van
ASVZ: [regiocoördinator] (werkzaam als regiocoördinator bij ASVZ) en [teamleider] (werkzaam als teamleider bij ASVZ), bijgestaan door mr. Van der Mersch, voornoemd;
De voorzitter maakt melding van de ontvangst van de volgende stukken:
  • de memorie van antwoord
  • producties 24 t/m 32 namens ASVZ
  • producties I-J en separaat K-L namens [appellanten]
Deze stukken zijn partijen bekend en maken thans deel uit van het procesdossier.
Het hof bespreekt de zaak met partijen. Hierbij hebben mrs. Rademakers en Van der Mersch de zaak toegelicht aan de hand van pleitnotities die zijn overgelegd. In aanvulling hierop, deels naar aanleiding van vragen van het hof, hebben partijen als volgt verklaard.
(…)
Partijen gaan ermee akkoord dat heden arrest wordt gewezen. Het hof schorst de behandeling van de zaak en onderbreekt de zitting om te bezien of heden arrest kan worden gewezen. Na voortzetting van de zitting deelt het hof mee dat het heden, na beraad, arrest zal wijzen op dit hoger beroep tegen het kort gedingvonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Rotterdam van 2 mei 2019 (hierna: het bestreden vonnis).
Het hof sluit de behandeling van de zaak en onderbreekt de zitting opnieuw. Na hervatting spreekt het hof arrest uit als volgt.
De feiten waarvan de voorzieningenrechter is uitgegaan, zijn niet bestreden. Partijen zijn het hier over eens. Ook het hof gaat van deze feiten uit.
Kort gezegd gaat de procedure over het volgende.
2.1
[appellanten] hebben allebei een verstandelijke beperking en zijn geïndiceerd voor 24 uur zorg per week. Zij ontvangen sinds 2007 zorg van ASVZ. Daarvoor hebben zij allebei een zorg- en dienstenovereenkomst met ASVZ gesloten (hierna: de zorgovereenkomsten).
2.2
[appellanten] en ASVZ hebben daarnaast een huurovereenkomst gesloten met betrekking tot de huur van de woning aan het [adres 1] in [plaats] (hierna: de woning). Daar wonen zij samen met hun twee kinderen.
2.3
De zorgovereenkomsten en de huurovereenkomst zijn juridisch gezien aan elkaar gekoppeld. Daar overweegt het hof hierna (onder 12) meer over.
2.4
ASVZ heeft de zorgovereenkomsten op 20 februari 2019 opgezegd per 1 mei 2019. Dat was vanwege, kort gezegd, het veroorzaken van ernstige overlast en het weigeren van zorg. Volgens ASVZ zijn hierdoor zowel de zorgovereenkomsten als de huurovereenkomst per 1 mei 2019 geëindigd. ASVZ heeft wel meteen een andere woning in [plaats] aangeboden (aan de [adres 2] ); zij heeft de stoffering daarvan en de verhuizing plus € 1.000,- aangeboden en zij heeft geschreven dat het Leger des Heils bereid was de zorg over te nemen vanaf 1 mei 2019. Deze vervangende huurwoning en zorg zijn nu nog beschikbaar.
3. In deze procedure vorderen [appellanten] dat de zorgovereenkomsten, en daarmee ook de huurovereenkomst, worden voortgezet. ASVZ vordert dat [appellanten] worden veroordeeld de woning te ontruimen.
4. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat ASVZ de zorgovereenkomsten rechtsgeldig heeft opgezegd. Omdat de zorgovereenkomsten zijn geëindigd kon ASVZ de huurovereenkomst ook opzeggen. De voorzieningenrechter heeft daarom bepaald dat [appellanten] de woning moeten ontruimen, en wel binnen drie maanden na betekening van het bestreden vonnis. De vorderingen van [appellanten] zijn afgewezen en die van ASVZ toegewezen.
5. Het vonnis is op 4 juni 2019 betekend, dus een en ander zou betekenen dat [appellanten] op 4 september 2019 uit de woning moeten zijn.
6. [appellanten] zijn het hier niet mee eens. Zij eisen in hoger beroep dat het bestreden vonnis wordt vernietigd en dat het hof hun vorderingen alsnog toewijst - zodat ASVZ de zorgovereenkomsten voortzet of hervat. Blijkens grieven 7 en 8 stellen zij daarbij dat de reconventionele vordering van ASVZ alsnog moet worden afgewezen.
Beoordeling van de vorderingen in het licht van de grieven en de stellingen
7. ASVZ heeft de zorgovereenkomsten opgezegd op grond van de volgende argumenten:
- [appellanten] zouden zorg mijden en tot vlak voor deze zitting weigeren het meest recente zorgplan te tekenen; en
- [appellanten] zouden ernstige overlast veroorzaken rondom de woning.
8. [appellanten] zijn het niet eens met de argumenten van ASVZ. Zij hebben acht grieven gericht tegen het bestreden vonnis. Deze grieven vormen de bezwaren die [appellanten] hebben tegen het bestreden vonnis en tegen de argumenten van ASVZ. Het hof zal de grieven nu gezamenlijk behandelen.
Het hof oordeelt als volgt.
9. Er is spoedeisend belang, ook nu nog, gelet op de aard van de zorg- en huurovereenkomst die ASVZ op korte termijn definitief wil beëindigen.
10. Het hof is het met ASVZ eens dat [appellanten] de door ASVZ geboden zorg mijden. Ook hebben [appellanten] volgens het hof gedurende lange tijd ten onrechte geweigerd de zorgplannen te tekenen.
Te verwachten valt dat de bodemrechter daar ook zo over denkt, vanwege het volgende:
10.1
Partijen zijn het erover eens dat [appellanten] maar zeer beperkt zorg afnemen. Daarbij lijken zij de contactmomenten vooral voor praktische zaken te benutten in plaats van om aan doelen uit het ondersteuningsplan te werken.
Op grond van de stukken is volgens het hof eveneens aannemelijk geworden dat [appellanten] regelmatig afspraken met ASVZ afzeggen. Nadat het bestreden vonnis is gewezen, is praktisch alle zorg geweigerd. [appellanten] voelen zich niet verplicht begeleiders toe te laten en willen ook niet met het Leger des Heils in zee.
Hierdoor is onvoldoende gewerkt aan de verschillende zorgdoelen, zoals het ‘zelfstandig wonen’ en ‘het werken aan een stabiele verhouding met de buurtbewoners’.
10.2
Gedurende de procedure bij de voorzieningenrechter stelden [appellanten] dat zij de zorgovereenkomsten niet ondertekenden, omdat zij zich niet konden vinden in opmerkingen in het zorgplan over hun hond en speelgoed. In hoger beroep stellen zij zich niet te kunnen vinden in de opmerking over het directe verband tussen het mijden van zorg en de problematiek met de buurtbewoners. [appellanten] meenden dat het onacceptabel was dat zij zorgplannen moesten tekenen zonder dat hun visies hierop hierin werden meegenomen. ASVZ stelt dat [appellanten] wèl hun visie mochten geven om hun visie onderdeel te laten vormen van het zorgplan. In de “laatste kans” brief die ASVZ op 21 november 2018 aan de advocaat van [appellanten] heeft verzonden staat ook dat zij “
aanvullingen / aantekeningen” op het zorgplan mogen maken. Niet is gebleken dat [appellanten] van deze mogelijkheid gebruik hebben gemaakt. ASVZ stelt dat zij simpelweg niets meer van zich hebben laten horen.
Het hof gaat er daarom vanuit dat [appellanten] wel degelijk hebben mogen zeggen wat ze van de zorgplannen vonden en de hen gewenste aanpassingen konden aangeven, maar dat niet hebben gedaan.
Ze hadden geen goede reden om de zorgplannen lange tijd niet te tekenen.
11. Volgens het hof is eveneens in dit kort geding voldoende aannemelijk geworden dat in de afgelopen jaren door [appellanten] herhaaldelijk forse overlast is veroorzaakt rondom de woning. Dit vormt ook een zelfstandige reden tot huurbeëindiging. Doordat [appellanten] ten onrechte zorg meden konden zij hierin bovendien ook niet worden gecorrigeerd.
11.1
In dit verband wijst het hof er nog op dat [appellanten] zelf erkennen dat de verhouding met de buren vertroebeld is geraakt. Het hof oordeelt voorshands dat dit met name komt door het gedrag van [appellanten] ASVZ heeft logboeken en overzichten overgelegd van de vele problemen die zich de afgelopen tijd hebben voorgedaan, recentelijk met name met de naaste buren van [appellanten] , maar ook met andere buren in de directe omgeving. Meerdere buren voelen zich onveilig, melden bedreiging en ander vervelend gedrag van [appellanten] , raken daardoor angstig of gestrest en missen het gevoel van een prettige, veilige woonomgeving. Hierbij zijn zelfs over en weer aangiftes bij de politie gedaan. ASVZ heeft [appellanten] blijkens de overgelegde stukken in het verleden ook diverse malen aangesproken op hun gedrag.
ervaren de hulp van ASVZ nu als vooringenomen en niet adequaat. (Ook) zij voelen zich bedreigd.
11.2
Het vertrouwen tussen partijen is weg. De aard van de zorgovereenkomst brengt echter mee dat dit vertrouwen er wel moet zijn.
11.3
Anders dan [appellanten] betogen, gaan de door hen veroorzaakte problemen ASVZ ook direct aan. ASVZ wordt zelf door haar verhuurder [verhuurder] en door buurtbewoners op het gedrag van [appellanten] aangesproken. ASVZ heeft in het verleden geprobeerd te bemiddelen tussen de verschillende partijen. Dit heeft niet genoeg resultaat gehad.
11.4
Het kan zo zijn dat [appellanten] op enig moment wat rustiger zijn geweest, maar dat betekent niet dat de situatie niet onverminderd zorgelijk is gebleven.
12. Het beroep van [appellanten] op huurbescherming baat hen in deze zaak niet. De juridische reden hiervoor is de volgende.
12.1
Gelet op de opzet en inhoud van de zorgovereenkomsten en de huurovereenkomst is voorshands voldoende aannemelijk dat de begeleiding en het wonen als één geheel moeten worden beschouwd. [appellanten] vinden dit ook.
In de considerans van de huurovereenkomst staat dat de verhuurder, ASVZ, een zorgorganisatie is die zich het leveren van zorg en begeleiding te doel stelt. Er staat dat de huurder, [appellanten] , die zorg nodig heeft. Er staat dat ASVZ door de verhuur van de woonruimte in combinatie met leveren van zorg aan [appellanten] de mogelijkheid biedt om met zorg zelfstandig te wonen. Er staat ook – en het is ondertekend door [appellanten] – dat [appellanten] zich ervan bewust is dat de huisvesting (en de zorgverlening) alleen mogelijk is als de zorg wordt afgenomen van ASVZ.
In art. 1.5 van de zorg- en dienstverleningsovereenkomsten die golden toen de huurovereenkomst in 2013 werd gesloten, staat een vergelijkbare bepaling opgenomen: “
Indien de cliënt woonruimte ter beschikking wordt gesteld, geschiedt dat uitsluitend in het kader van deze zorg- en dienstverleningsovereenkomst.”.
De zorgverlening door ASVZ en het in huur geven van de woning zijn dus blijkens deze overeenkomsten onverbrekelijk met elkaar verbonden, waarbij is afgesproken dat de huurovereenkomst eindigt als de zorgovereenkomst eindigt.
12.2
Daarbij overheerst het zorgelement het huurelement in zeer belangrijke mate. Dit vindt het hof in dit kort geding, terwijl het hof verwacht dat de bodemrechter er ook zo tegenaan kijkt en dus hoogstwaarschijnlijk hetzelfde zal oordelen. De gehuurde woning is namelijk (zo blijkt uit het voorgaande) door ASVZ verstrekt in het kader van het door haar verlenen van zorg en diensten. Dat [appellanten] wekelijks meer uren in de woning wonen dan dat zij aan zorg ontvangen, doet er in dit kort geding niet genoeg toe. Een huurder zal in beginsel bij deze opzet altijd meer uren in een huurwoning wonen dan hierin zorg ontvangen. Hier komt in deze zaak nog bij dat [appellanten] ervoor kiezen veel minder zorg van ASVZ af te nemen, dan waarvoor zij in aanmerking komen.
Dit betekent dat [appellanten] geen beroep kunnen doen op huurbescherming.
12.3
Bovendien is er, zoals hiervoor (in 11) al aangegeven, sprake van zodanig ernstige overlast, dat vooralsnog geoordeeld moet worden dat deze op zichzelf grond kan bieden voor het op korte termijn stopzetten van de huur. ASVZ moet zich immers ook de belangen van de omwonenden aantrekken. ASVZ heeft [appellanten] meerdere malen gewaarschuwd en zich ingespannen om de situatie te verbeteren. Dit heeft niet tot resultaat geleid.
13. Voor de volledigheid merkt het hof hierbij op dat de opzeggingen ook voldoen aan de eisen van artikel 6.3 van het Voorschrift zorgtoewijzing 2019 van Zorgverzekeraars Nederland, waarnaar [appellanten] verwijzen, mocht deze op de relatie van partijen van toepassing zijn. Ook vormt het voorgaande (in 12) een gewichtige reden.
14. Het hof heeft begrip voor de beperkingen van [appellanten] en begrijpt dat een verhuizing bezwarend is voor hen en de kinderen uit het gezin en dat het lastig zal zijn om weer in een nieuwe wijk thuis te raken. Het hof oordeelt echter dat de combinatie van zorgmijding en de langdurige overlast in de buurt zwaarwegende en bijzondere omstandigheden betreffen.
ASVZ heeft een andere, voldoende passende, betaalbare huurwoning (in dezelfde stad) aan [appellanten] aangeboden en een andere zorgaanbieder voor [appellanten] gevonden. Dat de oudste zoon van [appellant] mogelijk thuiskomt wanneer hij in 2020 17 jaar wordt, behoefde ASVZ zich niet nu aan te trekken. [appellanten] en hun kinderen komen niet op straat te staan of zonder de nodige zorg te zitten.
Mede gelet op deze omstandigheden oordeelt het hof voorshands dat de belangen van ASVZ bij de gevorderde voorziening tot ontruiming zwaarder wegen dan die van [appellanten]
Het hof gaat er daarom vanuit dat het in hoge mate waarschijnlijk is dat de bodemrechter tot de conclusie zal komen dat ASVZ de zorgovereenkomsten rechtsgeldig heeft opgezegd en dat ook de huurovereenkomst hiermee tot een einde is gekomen.
15. Uit het voorgaande volgt dat de grieven geen doel treffen. Het hof zal het bestreden vonnis in stand laten. [appellanten] moeten de woning dus vóór 4 september 2019 ontruimen.
16. Omdat [appellanten] in dit kort geding geen gelijk krijgen, moeten zij de proceskosten van het hoger beroep betalen. Het hof zal deze voor ASVZ begroten conform de standaardtarieven.

Beslissing:

Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis.
- veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van ASVZ tot op heden begroot op € 741,-- griffierecht en € 2.148,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest wat de proceskosten betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. G. Dulek-Schermers, M.A.F. Tan-de Sonnaville en H.C. Grootveld. Het is heden (2 augustus 2019) uitgesproken ter openbare terechtzitting in aanwezigheid van beide partijen en van de griffier.
WAARVAN PROCES-VERBAAL