ECLI:NL:GHDHA:2019:2033

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
2 augustus 2019
Zaaknummer
200.259.021/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging uithuisplaatsing en voogdij in het kader van ondertoezichtstelling van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen, die onder toezicht stonden van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West. De kinderrechter had eerder op 20 februari 2019 de gecertificeerde instelling gemachtigd om de minderjarigen uit huis te plaatsen bij hun oma (moederszijde) en had de gecertificeerde instelling benoemd tot voogdes. De gecertificeerde instelling ging in hoger beroep omdat zij van mening was dat de kinderrechter ten onrechte zowel een machtiging uithuisplaatsing als een voogdijmaatregel had uitgesproken. Het hof oordeelde dat de gecertificeerde instelling, als voogdes, de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen kan bepalen zonder dat daarvoor een aparte machtiging uithuisplaatsing nodig is. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de kinderrechter en wees het verzoek van de gecertificeerde instelling af, waarbij het hof oordeelde dat de ondertoezichtstelling automatisch eindigt op het moment dat de voogdij aan de gecertificeerde instelling wordt verleend. De minderjarigen zijn inmiddels verplaatst naar de ex-partner van de vader, wat door het hof als rechtmatig werd beschouwd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.259.021/01
rekestnummer rechtbank : JE RK 19-134
zaaknummer rechtbank : C/09/566666
beschikking van de meervoudige kamer van 17 juli 2019
inzake het verzoek van:
Jeugdbescherming west,
gevestigd te Den Haag,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
advocaat: mr. S. Sedlick te Den Haag.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder] , wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de moeder;
advocaat: mr. J.M.G. Hulsman te Delft.
Als informanten zijn aangemerkt:
1. [de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. K.W. Hau te Zoetermeer,
2. [de oma moederszijde] en [de tante] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: de oma (moederszijde) respectievelijk de tante,
advocaat: mr. M.C. Schmidt te Delft.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 20 februari 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De gecertificeerde instelling is op 7 mei 2019 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 7 juni 2019 een verweerschrift ingediend.
2.3
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 12 juni 2019. Verschenen zijn:
- de gecertificeerde instelling, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de GI] alsmede vertegenwoordigd door [de] advocaat mr. S. Sedlick;
- [de moeder] , bijgestaan door haar advocaat mr. J.M.G. Hulsman;
- [de vader] , bijgestaan door zijn advocaat mr. K.W. Hau;
- [de oma moederszijde] en [de tante] , bijgestaan door hun advocaat mr. M.C. Schmidt en de tolk [de tolk] .
Verder was als toehoorder aanwezig mevrouw [stagiair] , stagiair bij de gecertificeerde instelling.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Sinds 12 april 2016 staan de hierna genoemde minderjarigen onder toezicht van de gecertificeerde instelling:
[de minderjarige 1] , geboren [in] 2009 te [geboorteplaats] ,
[de minderjarige 2] , geboren [in] 2010 te [geboorteplaats] ,
[de minderjarige 3] , geboren [in] 2013 te [geboorteplaats] , en
[de minderjarige 4] , geboren [in] 2014 te [geboorteplaats] .
3.3
De moeder had het eenhoofdig gezag over de minderjarigen.
3.4
Op 15 juni 2018 heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling voor alle vier de minderjarigen verlengd tot 30 juni 2019.
3.5
De minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] zijn door de vader erkend. Hij is een procedure gestart om de twee jongste kinderen, [de minderjarige 3] en [de minderjarige 4] , te erkennen en om gezag over en omgang dan wel een zorgregeling met alle vier de minderjarigen te verkrijgen.
3.6
De moeder is eind november 2018 vertrokken naar [land] en zij heeft de minderjarigen achtergelaten bij de oma (moederszijde), waar zij werden verzorgd met behulp van hun tante.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, de gecertificeerde instelling gemachtigd om de vier minderjarigen uit huis te plaatsen bij oma (moederszijde) vanaf de datum van de beschikking voor de duur van de ondertoezichtstelling, tot en met 29 juni 2019, gelijk het subsidiaire verzoek van de gecertificeerde instelling. Omdat ter zitting bij de kinderrechter bleek dat de moeder, vanwege haar vertrek naar [land] in november 2018, in de (feitelijke) onmogelijkheid verkeerde om het gezag over de minderjarigen uit te oefenen, heeft de rechtbank ambtshalve voorzien in de (tijdelijke) voogdij over de minderjarigen door de gecertificeerde instelling te benoemen tot voogdes over de minderjarigen. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De gecertificeerde instelling is het met deze beslissing (gedeeltelijk) niet eens en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van de kinderrechter te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, voor recht te verklaren dan wel te bepalen dat de gecertificeerde instelling als voogd over de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats bepaalt, onverminderd de bepalingen met betrekking tot het wettelijk blokkaderecht van de pleegouders.
4.3
De moeder voert verweer en verzoekt het hof om de beschikking van de rechtbank te bevestigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De gecertificeerde instelling voert in haar beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, – kort samengevat – aan dat de rechtbank ten onrechte zowel een machtiging uithuisplaatsing als een voogdijmaatregel ten aanzien van de minderjarigen heeft uitgesproken. De gecertificeerde instelling is het eens met haar benoeming tot voogdes en heeft zich ter zitting in eerste aanleg ook als zodanig bereid verklaard. Zij wijst op het feit dat er op de datum van de bestreden beschikking over de minderjarigen een ondertoezichtstelling was uitgesproken en dat die door de voogdijmaatregel geen doel meer dient en eigenlijk opgeheven had dienen te worden. De kinderrechter had dientengevolge het verzoek van de gecertificeerde instelling tot machtiging uithuisplaatsing moeten afwijzen nu een dergelijke machtiging alleen kan worden verkregen door een gecertificeerde instelling die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter had moeten oordelen dat de gecertificeerde instelling als voogdes de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bepaalt. De minderjarigen zijn inmiddels door de gecertificeerde instelling verplaatst. Zij verblijven niet meer bij hun oma (moederszijde), maar bij de ex-partner van de vader. Nu de gecertificeerde instelling, als voogdes, geen (spoed)machtiging uithuisplaatsing kon verkrijgen en de minderjarigen derhalve zijn verplaatst zonder een dergelijke machtiging, wil de gecertificeerde instelling van het hof vernemen of zij wel gerechtigd is de minderjarigen te verplaatsen. Dit is de reden dat de gecertificeerde instelling hoger beroep heeft ingesteld.
5.2
De moeder heeft in haar verweerschrift – zoals aangevuld ter zitting – het navolgende aangevoerd. Ten aanzien van de systematiek van de beschikking van de rechtbank geldt dat de rechtbank eerst een beslissing heeft willen nemen over de uithuisplaatsing bij oma (moederszijde) en daarna de voogdij heeft willen toewijzen aan de gecertificeerde instelling. Inmiddels is de situatie veranderd en heeft de gecertificeerde instelling de minderjarigen bij oma (moederszijde) weggehaald en ondergebracht bij de ex-partner van de vader omdat er een vertrouwensbreuk zou zijn ontstaan tussen de oma (moederszijde) en de gecertificeerde instelling. De moeder is inmiddels teruggekeerd uit [land] en zij heeft de minderjarigen weer gezien, na een afspraak daartoe met de gecertificeerde instelling. De moeder acht het curieus dat de minderjarigen nu uit huis zijn geplaatst bij de ex-partner van de vader, omdat de ex-partner op zichzelf geen rol speelt ten aanzien van de minderjarigen en aan hen niet de gewenste veiligheid kan bieden. De wens van de moeder is in ieder geval dat de minderjarigen bij elkaar blijven. De moeder wil toewerken naar het herkrijgen van het gezag. De moeder heeft ter zitting uitdrukkelijk aangegeven op dit moment nog niet te verzoeken om het gezag weer bij haar te bepalen, maar de wens geuit om eerst het contact met jeugdzorg te herstellen, zodat zij meer kans krijgt om te bewijzen wat haar inzet is.
5.3
De vader heeft ter zitting opgemerkt zichzelf, in ieder geval ten aanzien van de twee oudste kinderen, als belanghebbende te beschouwen.
5.4
Het hof overweegt als volgt. Nu de vader geen procesrechtelijke consequenties heeft verbonden aan zijn stelling over het zijn van belanghebbende ten aanzien van de twee oudste minderjarigen, zal het hof aan die stelling van de vader voorbijgaan.
5.5
Het hof is van oordeel dat, nu de kinderrechter de gecertificeerde instelling tot voogdes heeft benoemd, de kinderrechter het verzoek om een machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen had moeten afwijzen. Immers, voor zover de wet niet anders bepaalt, heeft de gecertificeerde instelling op grond van artikel 1:303 van het Burgerlijk Wetboek, in haar hoedanigheid van voogdes, dezelfde bevoegdheden als andere voogden. Dit brengt in dit geval mee dat de gecertificeerde instelling gerechtigd is om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen te bepalen, zonder dat daarvoor een machtiging uithuisplaatsing behoeft te worden verkregen. De ondertoezichtstelling van een minderjarige die onder voogdij komt te staan van een rechtspersoon, eindigt automatisch op het moment dat een rechtspersoon met de voogdij wordt belast. Daaruit vloeit voort dat dan de machtiging uithuisplaatsing, die in het kader van de ondertoezichtstelling wordt uitgesproken, niet meer kan en behoeft te worden verleend. Het hof zal daarom dit verzoek alsnog afwijzen.
5.6
Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling aangegeven dat zij het van belang vindt dat de minderjarigen met beide ouders contact hebben en dat ze in een vertrouwde omgeving zullen verblijven. Om die reden heeft de gecertificeerde instelling de verblijfplaats van de minderjarigen bij de ex-partner van de vader bepaald. Bij die beslissing heeft meegespeeld dat bij de ex-partner van de vader ook drie halfzusjes wonen en dat de ex-partner zich ten volle inzet voor de kinderen van de vader. De vader komt dagelijks bij zijn ex-partner op bezoek en het contact tussen de minderjarigen en de vader is inmiddels hersteld. Hoewel de oma (moederszijde) en tante ter zitting hebben aangegeven de zorg voor de minderjarigen te willen continueren, is, naar het oordeel van het hof, de gecertificeerde instelling gerechtigd - op grond van wat hiervoor onder 5.5 is overwogen - om de tijdelijke verblijfplaats van de minderjarigen elders te bepalen en heeft zij de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen aldus kunnen bepalen bij de ex-partner van de vader.
5.7
Dit leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

Het hof vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij de Stichting Jeugdbescherming west is gemachtigd om,
-
[de minderjarige 1], geboren [in] 2009 te [geboorteplaats] ,
-
[de minderjarige 2], geboren [in] 2010 te [geboorteplaats] ,
-
[de minderjarige 3], geboren [in] 2013 te [geboorteplaats] ,
-
[de minderjarige 4], geboren [in] 2014 te [geboorteplaats] ,
gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen bij de oma (moederszijde) vanaf 20 februari 2019, de datum van die beschikking, tot 29 juni 2019, zijnde de duur van de ondertoezichtstelling en, opnieuw beschikkende:
wijst het inleidend verzoek daartoe van de gecertificeerde instelling af;
verstaat dat de Stichting Jeugdbescherming west, als voogdes over de genoemde minderjarigen, gerechtigd is om de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen te bepalen, voor zover de wet niet anders bepaalt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.A. Mink, A.A.F. Donders en M.J. Vonk, bijgestaan door mr. A.M. Sipkes-Kerkman als griffier en is op 17 juli 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.