In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van vier minderjarigen, die onder toezicht stonden van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West. De kinderrechter had eerder op 20 februari 2019 de gecertificeerde instelling gemachtigd om de minderjarigen uit huis te plaatsen bij hun oma (moederszijde) en had de gecertificeerde instelling benoemd tot voogdes. De gecertificeerde instelling ging in hoger beroep omdat zij van mening was dat de kinderrechter ten onrechte zowel een machtiging uithuisplaatsing als een voogdijmaatregel had uitgesproken. Het hof oordeelde dat de gecertificeerde instelling, als voogdes, de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen kan bepalen zonder dat daarvoor een aparte machtiging uithuisplaatsing nodig is. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de kinderrechter en wees het verzoek van de gecertificeerde instelling af, waarbij het hof oordeelde dat de ondertoezichtstelling automatisch eindigt op het moment dat de voogdij aan de gecertificeerde instelling wordt verleend. De minderjarigen zijn inmiddels verplaatst naar de ex-partner van de vader, wat door het hof als rechtmatig werd beschouwd.