Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Arrest d.d. 29 januari 2019
de vennootschap naar vreemd recht BIOGEN IDEC LTD.,
DE STAAT DER NEDERLANDEN (MINISTERIE VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT),
Het verloop van het geding
De beoordeling van het hoger beroep
de regels voor indeling van geneesmiddelen in groepen van onderling vervangbare geneesmiddelen en voor de berekening van de vergoedingslimieten’) vallen de artikelen 2.39 t/m 2.49.
In afwijking van het eerste (…) lid worden geneesmiddelen niet als onderling vervangbaar aangemerkt indien:
Artikel 2.39
2.1 Conclusie onderlinge vervangbaarheid
kunnenworden toegepast, zoals artikel 2.40 lid 1, aanhef en onder a Rzv voor onderlinge vervangbaarheid eist, en dat de Minister derhalve niet buiten zijn beleidsvrijheid is getreden door zich bij de beoordeling van de vraag of Skilarence en Tecfidera onderling vervangbaar zijn, niet te beperken tot de beoordeling van de geregistreerde indicaties van die geneesmiddelen, maar zich louter te baseren op de werkzame stof van beide middelen.
kunnenworden toegepast, en dat dit het geval is wanneer de geneesmiddelen dezelfde werkzame stof bevatten, ook als – zoals hier – de geneesmiddelen voor geheel van elkaar verschillende indicaties geregistreerd zijn. In de visie van de Staat blijkt uit de Bzv of Rzv niet dat alleen de geregistreerde indicaties in aanmerking mogen worden genomen, of doorslaggevend zouden zijn, bij de beoordeling van de onderlinge vervangbaarheid van geneesmiddelen (o.m. punt 2 PA).
Het criterium behelst dat nieuwe geneesmiddelen die onderling vervangbaar zijn met geneesmiddelen die al in het pakket zitten, zonder meer opgenomen kunnen worden in het pakket. Immers deze middelen zijn vergelijkbaar met geneesmiddelen waarvan de noodzaak van medische interventie, werkzaamheid, effectiviteit en therapeutische waarde vast staan. (…).’
kunnenworden toegepast (zie o.m. punten 4.6 en 4.7 MvA).
geregistreerdeindicaties moet gaan, zoals Biogen heeft aangevoerd.
zonder meer opgenomen kunnen worden in het pakket’.Voor niet-geregistreerde indicaties ‘
kunnen’ geneesmiddelen blijkens artikel 2.8 Bzv echter niet ‘
opgenomen (..) worden in het pakket’. Bovendien is in die passage over de geneesmiddelen die ‘
zonder meer opgenomen kunnen worden in het pakket’expliciet aangegeven (‘
immers’) dat het gaat om middelen ‘
waarvan de noodzaak van medische interventie, werkzaamheid, effectiviteit en therapeutische waarde vast staan’.Voor niet-geregistreerde indicaties is het normaliter niet zo dat ‘
de noodzaak van medische interventie, werkzaamheid, effectiviteit en therapeutische waarde vast staan’.
bij de toepassing van deze paragraaf’ uit dat artikel en de in rov. 1.d vermelde toelichting daarop – zie o.m. de zinsnede ‘
[i]n dit artikel zijn in de onderdelen a tot en met d en f de bronnen aangegeven voor de beslissing over de onderlinge vervangbaarheid van geneesmiddelen’ – volgt inderdaad dat, zoals de Staat heeft aangevoerd, ook andere bronnen dan die betreffende de registratie van indicaties bij de beslissing over de onderlinge vervangbaarheid mogen worden betrokken. Hierbij dient evenwel onder ogen te worden gezien dat de regeling van de onderlinge vervangbaarheid van artikel 2.40 Rzv een twee-traps-systeem behelst. De eerste trap is neergelegd in lid 1 en geeft de voorwaarden voor het
prima facieaannemen van onderlinge vervangbaarheid. De tweede trap is neergelegd in lid 3 en houdt in dat wanneer aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan, geneesmiddelen toch niet als onderling vervangbaar zijn aan te merken indien tussen die geneesmiddelen, kort gezegd, relevante verschillen in eigenschappen bestaan. Noch in de tekst noch in de toelichting op lid 1 van artikel 2.40 Rzv is verwezen naar artikel 2.39 Rzv, terwijl zowel de tekst (bij onderdeel c) als de toelichting op lid 3 van artikel 2.40 (meermalen) een verwijzing naar dat artikel bevatten. Hieruit leidt het hof af dat de in artikel 2.39 Rzv genoemde bronnen alleen een rol spelen bij de beantwoording van de ‘lid 3’-vraag of tussen
prima facieonderling vervangbare geneesmiddelen zodanig relevante verschillen bestaan dat desondanks geen onderlinge vervangbaarheid kan worden aangenomen, maar niet bij de beantwoording van de – in dit geding aan de orde zijnde (zie rov. 4.3) – ‘lid 1’-vraag of de geneesmiddelen
prima facieonderling vervangbaar zijn. Het beroep van de Staat op artikel 2.39 Rzv loopt hierop stuk.
geneesmiddelen’, terwijl uit o.m. artikel 1 x.2 van de Geneesmiddelenwet, luidende:
hulpstof: elk ander bestanddeel van een geneesmiddel dan de werkzame stof of het verpakkingsmateriaal’,
in fine) had moeten verbinden aan de vergoeding van Skilarence en Tecfidera (vgl. punt 17 AD en punt 2 PA).