ECLI:NL:GHDHA:2019:2008

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
22-004055-17
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling met psychische gevolgen voor het slachtoffer

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte voor mishandeling. De verdachte heeft op 27 augustus 2017 in 's-Gravenhage het slachtoffer mishandeld, wat heeft geleid tot nodeloze pijn en letsel. Het slachtoffer heeft langdurig last gehad van de psychische gevolgen van de mishandeling. In eerste aanleg was de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 50 uren en een gevangenisstraf van 9 dagen, waarvan 7 dagen voorwaardelijk. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep gevorderd dat het vonnis van de eerste aanleg wordt vernietigd en dat de verdachte opnieuw wordt veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren en een gevangenisstraf van 5 dagen, waarvan 3 dagen voorwaardelijk.

Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de aangifte van het slachtoffer, getuigenverklaringen en forensisch bewijs. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte het slachtoffer heeft mishandeld door haar in het gezicht te slaan en in een wurggreep te nemen. De verdachte heeft geprobeerd een beroep op noodweer te doen, maar het hof heeft geoordeeld dat hij de confrontatie heeft gezocht en het slachtoffer heeft geprovoceerd. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest.

Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, tot schadevergoeding toegewezen. De benadeelde partij heeft een vordering ingediend voor immateriële schade, die door het hof is toegewezen tot een bedrag van € 200,00, vermeerderd met wettelijke rente vanaf de datum van het delict. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004055-17
Parketnummer: 09-818710-17
Datum uitspraak: 25 juli 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 21 september 2017 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1993,
[BRP-adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 6 april en 25 oktober 2018 en 11 juli 2019.
Op 8 november 2018 heeft het hof een tussenarrest gewezen en de zaak naar de raadsheer-commissaris verwezen teneinde aangeefster als getuige te horen, alsmede bevolen het onderzoek ter terechtzitting te hervatten op een nader te bepalen terechtzitting van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 50 uren subsidiair 25 dagen hechtenis en een gevangenisstraf voor de duur van 9 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 7 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met bijzondere voorwaarden zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep. Voorts is een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij en is het opgeschorte bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 augustus 2017 te 's-Gravenhage een persoon genaamd [benadeelde partij] heeft mishandeld door
- die [benadeelde partij] één of meerdere ma(a)l(en) in het gezicht te slaan en/of
- die [benadeelde partij] in een wurggreep te nemen en/of
- die [benadeelde partij] tegen de grond te duwen, waarbij die [benadeelde partij] ten val kwam.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren en tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 dagen met aftrek van voorarrest, waarvan 3 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met bijzondere voorwaarden, te weten reclasseringstoezicht en, indien de reclassering dat noodzakelijk acht behandeling bij De Waag.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks27 augustus 2017 te 's-Gravenhage een persoon genaamd [benadeelde partij] heeft mishandeld door
- die [benadeelde partij]
één of meerdere ma(a)l(en)in het gezicht te slaan en
/of
- die [benadeelde partij] in een wurggreep te nemen en
/of
- die [benadeelde partij] tegen de grond te duwen, waarbij die [benadeelde partij] ten val kwam.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere overwegingen
De raadsman van de verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde moet worden vrijgesproken, omdat – kort en zakelijk weergegeven –:
onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat de verdachte het slachtoffer heeft mishandeld. De verdachte heeft verklaard dat hij door het slachtoffer werd aangevallen en dat hij haar vervolgens enkel van zich af heeft geduwd;
aan de verdachte een beroep op noodweer toekomt.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Ad a.
Het slachtoffer heeft in haar aangifte, tijdens de 112-melding en bij de rechter-commissaris op essentiële punten consistent verklaard. De verdachte heeft toegegeven dat hij ruzie heeft gehad met het slachtoffer en haar van zich af heeft geduwd. Op foto’s van het slachtoffer, vlak na het incident genomen en door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) zijn onderzocht, is volgens het NFI een lichtrode glanzende verkleuring van de huid zichtbaar, ter hoogte van het rechterjukbeen, hetgeen past bij de verklaring van het slachtoffer.
Tot slot is bij de verdachte een bijtwond in zijn arm waargenomen, wat de lezing van het slachtoffer ondersteunt, namelijk dat die beetwond is ontstaan toen de verdachte haar van achteren in een wurggreep had en zij hem vervolgens in zijn arm heeft gebeten. De verklaring die de verdachte voor de bijtwond heeft gegeven, is naar het oordeel van het hof volstrekt onaannemelijk.
Het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien maakt naar het oordeel van het hof dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte het slachtoffer heeft mishandeld.
Het verweer wordt verworpen.
Ad b.
Het hof gaat op basis van de gebezigde bewijsmiddelen het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de late avond van 27 augustus 2017 stond het slachtoffer op het parkeerterrein bij het Zuiderpark tegen de auto van haar vriend op hem te wachten. De verdachte kwam met zijn auto het parkeerterrein oprijden en sprak het slachtoffer aan. Toen zij aangaf niet in gesprek te willen gaan is hij scheldend uitgestapt en op het slachtoffer afgelopen. Nadat het slachtoffer zei dat de verdachte op moest kankeren heeft hij haar direct in het gezicht geslagen en omdat zij terugsloeg in een wurggreep genomen. Het slachtoffer heeft de verdachte gebeten ten tijde van de wurggreep, is door de verdachte geduwd en ten val gekomen en heeft 112 gebeld.
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat de gedragingen van de verdachte die aan het bijten door het latere slachtoffer zijn voorafgegaan, in de weg staan aan een geslaagd beroep op noodweer. De verdachte heeft het latere slachtoffer immers geprovoceerd en heeft zelf de confrontatie met haar gezocht, waarbij hij haar heeft mishandeld.
Het verweer wordt verworpen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft het slachtoffer mishandeld en haar daarmee nodeloos pijn en letsel bezorgd. Het slachtoffer heeft nog lange tijd last gehad van de psychische gevolgen de mishandeling, zoals blijkt uit haar schade onderbouwingsformulier.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 juni 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld, een keer voor mishandeling en voorts voor het begaan van andersoortige misdrijven. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof heeft kennis genomen van de inhoud en het advies van de Reclasseringsrapporten d.d. 30 augustus 2017 en 15 september 2017 die over de verdachte zijn opgemaakt.
Het hof ziet evenwel, mede gelet op de verklaring van de verdachte ter zitting van het hof dat hij geen hulp van de Reclassering nodig heeft en dat hij een dagbesteding heeft, geen aanleiding voor een voorwaardelijk strafdeel noch voor daaraan verbonden bijzondere voorwaarden.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een totaalbedrag van € 1.890,00, bestaande uit € 520,00 aan materiële schade en € 1.370,00 aan immateriële schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen bedrag van € 200,00 aan immateriële schade.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte betwist.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, zoals dat nog aan de orde is in hoger beroep, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 27 augustus 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 200,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 22c, 22d, 36f, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 200,00 (tweehonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 200,00 (tweehonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 27 augustus 2017.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,
mr. I.E. de Vries en mr. T.J. Sleeswijk Visser, in bijzijn van de griffier mr. S. Johannes.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 juli 2019.
mr. I.E. de Vries en mr. S. Johannes zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.