ECLI:NL:GHDHA:2019:2004

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2019
Publicatiedatum
29 juli 2019
Zaaknummer
22-004701-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en bedreiging met een vuurwapen in Nootdorp

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en bedreiging met een vuurwapen. De verdachte heeft op 27 september 2015 in Nootdorp, tijdens een confrontatie met [benadeelde partij 1], een geladen vuurwapen gepakt en dit op de benadeelde gericht, waarbij hij de trekker overhaalde. Daarnaast heeft hij ook andere personen bedreigd met het wapen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, met aftrek van voorarrest. De zaak is teruggekomen bij het hof na een vernietiging van een eerder arrest door de Hoge Raad, die de zaak terugwees voor herbehandeling. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet in een noodweersituatie verkeerde en dat zijn beroep op noodweerexces niet werd gehonoreerd. De ernst van de feiten, de impact op de slachtoffers en de openbare veiligheid zijn zwaar meegewogen in de strafoplegging. De verdachte had eerder al een strafblad, wat ook in de overwegingen is meegenomen. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gevolgd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 28 maanden, ondanks de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004701-18
Parketnummer: 09-857533-15
Datum uitspraak: 25 juli 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 14 april 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1964,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en - na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden - het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 11 juli 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. primair, onder 2 primair en onder 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
42 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit gerechtshof heeft bij arrest van 28 oktober 2016 het vonnis waarvan beroep vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde en de verdachte ter zake van het onder 1 primair, onder
2 subsidiair en onder 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is een beslissing genomen op de vordering van de benadeelde partij, zoals nader in het arrest omschreven.
Namens de verdachte is op 10 november 2016 tegen dit arrest onbeperkt beroep in cassatie ingesteld.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft bij arrest van 6 november 2018 voormeld arrest vernietigd ten aanzien van de feiten 1 en 2 en de strafoplegging en heeft de zaak teruggewezen naar dit gerechtshof, opdat de zaak in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan. Voor het overige is het beroep verworpen.
Omvang van het hoger beroep
Gelet op voormelde procesgang is met inachtneming van de uitspraak van de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 6 november 2018 het vonnis waarvan beroep aan het oordeel van het hof onderworpen voor wat betreft het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde en de strafoplegging. Het onder 3 ten laste gelegde is door de Hoge Raad in stand gelaten en mitsdien onherroepelijk. Het hof zal ten aanzien van dat feit enkel beslissen over de strafoplegging. Ook de vordering van de benadeelde partij is in stand gelaten en thans niet meer aan de orde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover thans aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 27 september 2015 te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, [benadeelde partij 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een geladen vuurwapen op die [benadeelde partij 1] heeft gericht en/of (vervolgens) (meermalen) de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald en/of voornoemd wapen heeft doorgeladen door de slede naar achteren te halen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 september 2015 te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp, [benadeelde partij 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een geladen vuurwapen op die [benadeelde partij 1] gericht en/of (vervolgens) (meermalen) de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald en/of voornoemd wapen heeft doorgeladen door de slede naar achteren te halen;
2.
hij op of omstreeks 27 september 2015 te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk
[benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet een geladen vuurwapen in de richting van een groep personen, waarin ook die [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] zich bevonden, heeft gehouden en/of (vervolgens) (meermalen) de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald en/of voornoemd wapen heeft doorgeladen door de slede naar achteren te halen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 september 2015 te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp, [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een geladen vuurwapen in de richting van een groep personen, waarin ook die [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 3] en/of [benadeelde partij 4] zich bevonden, gehouden en/of (vervolgens) (meermalen) de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald en/of voornoemd wapen heeft doorgeladen door de slede naar achteren te halen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Met de advocaat-generaal en de raadsvrouw is naar het oordeel van het hof niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte onder 2 primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij
op ofomstreeks 27 september 2015 te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, [benadeelde partij 1] van het leven te beroven,
althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen,met dat opzet een geladen vuurwapen op die [benadeelde partij 1] heeft gericht en
/of (vervolgens
) (meermalen)de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald en
/ofvoornoemd wapen heeft doorgeladen door de slede naar achteren te halen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
subsidiair:
hij
op ofomstreeks 27 september 2015 te Nootdorp, gemeente Pijnacker-Nootdorp, [benadeelde partij 2] en
/of[benadeelde partij 3] en
/of[benadeelde partij 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling,immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een geladen vuurwapen in de richting van een groep personen, waarin ook die [benadeelde partij 2] en
/of[benadeelde partij 3] en
/of[benadeelde partij 4] zich bevonden, gehouden en
/of(vervolgens)
(meermalen)de trekker van dat vuurwapen
heeftovergehaald en
/ofvoornoemd wapen
heeftdoorgeladen door de slede naar achteren te halen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Het onder 2 subsidiair bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw van de verdachte zich – overeenkomstig de door haar overgelegde pleitnotities - op het standpunt gesteld dat aan de verdachte een beroep op noodweer(exces) toekomt. De verdachte moet daarom ter zake van het onder 1 en
2 ten laste gelegde worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de raadsvrouw.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof gaat, nagenoeg geheel overeenkomstig de eerdere kamer van dit hof, op basis van de gebezigde bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep uit van de volgende feiten en omstandigheden.
In de nacht van 26 op 27 september 2015 heeft de verdachte op verschillende momenten ruzie gekregen met [benadeelde partij 1]. Op een gegeven moment komt het tot een confrontatie tussen [benadeelde partij 1] en de verdachte, waarbij de verdachte meerdere malen met een riem wordt geslagen door [benadeelde partij 1], ten gevolge waarvan de verdachte letsel heeft opgelopen. De vrouw van de verdachte was kort voordat de verdachte met een riem werd geslagen gearriveerd met de auto. De verdachte is, nadat hij met de riem is geslagen, naar die auto gelopen, waarna hij meerdere keren in en uit de auto is gestapt. De verdachte heeft op een gegeven moment een geladen vuurwapen uit de auto gepakt, waarna hij het wapen op [benadeelde partij 1] heeft gericht en de trekker van dat vuurwapen heeft overgehaald en vervolgens het wapen heeft doorgeladen door de slede naar achteren te halen. Tevens heeft de verdachte meerdere mensen die in de buurt van zijn auto stonden met het wapen bedreigd.
Noodweer
Het staat niet ter discussie dat het slaan met de riem door [benadeelde partij 1] als een wederrechtelijke aanranding van de verdachte moet worden aangemerkt waartegen de noodzaak tot verdediging bestond.
Uit het verhandelde ter terechtzitting en de zich in het dossier bevindende stukken is echter niet aannemelijk geworden dat de verdachte daarna, op het moment dat hij aan de passagierszijde van de auto stond – en hij meerdere malen onbelemmerd in en uit de auto heeft kunnen stappen - werd geconfronteerd met een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor. De mishandeling met de riem door [benadeelde partij 1] was op dat moment al voorbij. De verdachte heeft weliswaar verklaard dat hij het pistool had gepakt toen hij zag dat er vanuit de groep van [benadeelde partij 1] met allerlei dingen richting hem, zijn vrouw en zijn dochter werd gegooid. Uit getuigenverklaringen blijkt ook dat er sprake was van een ruziënde sfeer, waarbij met glazen/flesjes is gegooid. Niet gebleken is echter dat die goederen specifiek richting de verdachte, zijn vrouw of dochter werden gegooid. Van andere handelingen op dat moment, bijvoorbeeld een fysieke aanval op de verdachte, zijn vrouw of zijn dochter, of een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor, is niet gebleken.
Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte de hem verweten gedraging, te weten zijn handelen met het vuurwapen, niet heeft verricht in een situatie waarin voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen of een anders lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, dan wel een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Noodweerexces
Op grond van de voormelde feiten en omstandigheden is het hof van oordeel dat bij het handelen van de verdachte met het vuurwapen geen sprake is geweest van een noodweersituatie.
Met betrekking tot de vraag of de verdachte een beroep op noodweerexces toekomt, omdat de eerdere noodweersituatie die inmiddels was beëindigd (het slaan met de riem) bij hem een hevige gemoedsbeweging heeft veroorzaakt, overweegt het hof het volgende.
Het hof stelt voorop dat van verontschuldigbare overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging ook sprake kan zijn indien – zoals in het onderhavige geval – op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de noodweersituatie weliswaar is beëindigd en derhalve de noodzaak tot verdediging niet meer bestaat. Daarvoor is nodig dat de gedragingen van de verdachte het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging die is veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding.
Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm en de eigen verklaringen van de verdachte is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden dat bij de verdachte sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging als bedoeld in artikel 41, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht. Uit het dossier volgt dat de verdachte na de ruzie met [benadeelde partij 1] zijn vrouw heeft gebeld. Dit is gebeurd nog voor de verdachte met de riem werd geslagen. Daarna de verdachte naar de auto van zijn vrouw gelopen en is hij vervolgens meermalen in en uit gestapt.
In die auto bleek een vuurwapen te liggen. Volgens de eigen verklaring van de verdachte pakte de verdachte dit wapen ongeveer vijf minuten nadat hij met de riem was geslagen.
De verdachte heeft het wapen doorgeladen, het op de slachtoffers gericht en daarbij gezegd “ik maak je dood”. “Ik schiet je dood.”, of woorden van gelijke strekking. Vervolgens is de tijd genomen het wapen te verstoppen. Agenten die naar eigen zeggen van de verdachte snel ter plaatse waren, vermelden in hun relaas dat de verdachte rustig over kwam. Zo zei de verdachte tegen een van de ter plaatse gekomen verbalisanten: ”Lieve schat ik heb helemaal geen vuurwapen. Jij mag mij best fouilleren.”
De verdachte heeft pas voor het eerst ter terechtzitting in hoger beroep (na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden) verklaard dat hij in doodsangst verkeerde en vreesde voor de veiligheid van zijn vrouw en dochter op het moment dat hij de handelingen met het vuurwapen verrichtte. Eerder heeft de verdachte desgevraagd onder andere verklaard dat hij niet weet waarom hij die handelingen met het vuurwapen heeft verricht.
Op basis van deze feiten en omstandigheden oordeelt het hof dat de gedragingen van de verdachte niet het onmiddellijk gevolg zijn geweest van een zo hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daaraan voorafgaande wederrechtelijke aanranding door [benadeelde partij 1], dat hem een beroep op noodweerexces toekomt.
Het verweer wordt verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een geladen vuurwapen te schieten op [benadeelde partij 1] en aan bedreiging van een aantal anderen door een geladen vuurwapen op hen te richten. Dat er geen doden of gewonden zijn gevallen, omdat er geen kogels uit het wapen zijn afgevuurd, is niet aan de verdachte te danken, maar is slechts puur toeval. Het behoeft weinig inlevingsvermogen om zich voor te stellen dat dit incident een grote impact heeft gehad op [benadeelde partij 1] en op de andere slachtoffers. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een poging doodslag of bedreiging, met een vuurwapen, nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Het hof houdt voorts rekening met de omstandigheid dat de feiten zich hebben afgespeeld op de openbare weg en in het uitgaansleven, terwijl er veel omstanders aanwezig waren. Feiten als de onderhavige zijn zeer schokkend voor ooggetuigen en versterken de in de maatschappij levende gevoelens van angst en onveiligheid.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan wapenbezit. Het hof zal ook dit feit bij de strafoplegging betrekken. Het illegaal voorhanden hebben van vuurwapens brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen mee, doordat het de drempel om tot daadwerkelijk gebruik over te gaan verlaagt, zoals ook blijkt uit de onderhavige strafzaak.
Op dergelijke feiten kan niet anders worden gereageerd dan met een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof heeft bij het bepalen van de op te leggen straf voorts meegewogen dat ook het slachtoffer [benadeelde partij 1] zich niet onbetuigd heeft gelaten en daarbij fors geweld heeft gebruikt jegens de verdachte.
Het hof heeft voorts acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 juni 2019, waaruit blijkt, voor zover nu nog relevant, dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van andersoortige misdrijven, zij het niet tot een gevangenisstraf.
In beginsel is naar het oordeel van het hof - mede gelet op het tijdsverloop en de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep van 11 juli 2019 is gebleken - een gevangenisstraf voor de duur van
32 maanden, met aftrek van voorarrest, gerechtvaardigd.
Het hof heeft evenwel geconstateerd dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM in hoger beroep is overschreden, nu namens de verdachte op 21 april 2016 hoger beroep is ingesteld en het hof eindarrest wijst op 25 juli 2019. Daarmee is de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak in hoger beroep overschreden met een jaar en drie maanden. Gelet op deze termijnoverschrijdingen is het hof van oordeel dat in plaats van de overwogen straf een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 28 maanden met aftrek van voorarrest een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 57, 63, 285 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder
2 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder 1 primair, 2 subsidiair en
3 bewezen verklaarde:
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. A.J.M. Kaptein,
mr. I.E. de Vries en mr. T.J. Sleeswijk Visser, in bijzijn van de griffier mr. S. Johannes.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 25 juli 2019.
mr. I.E. de Vries en mr. S. Johannes zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.