Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
- partijen zijn gehuwd [in] 2013 te [plaats] ;
- zij zijn de ouders van de minderjarige: [de minderjarige] , geboren [in] 2014 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige);
- de man en de vrouw hebben de Nederlandse nationaliteit;
- bij beschikking van 18 juli 2018 heeft de rechtbank zich onbevoegd verklaard om van de verzoeken van de vrouw tot het vaststellen van een voorlopige zorg- en informatieregeling kennis te nemen;
- blijkens een uittreksel uit het systeem ingevolge de Wet basisregistratie personen (BRP) heeft de man zich op 8 juni 2018 ingeschreven op een Nederlands adres.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
2 mei 2014 (ECLI:NL:HR:2014:1063) tot uitgangspunt te worden genomen. Teneinde de bevoegdheid van de Nederlandse rechter in interregionale kwesties te beoordelen, moet zoveel mogelijk bij de bevoegdheidsbepalingen die op het terrein van het internationaal privaatrecht gelden, aansluiting worden gezocht. De gronden waarop de Nederlandse rechter zich naar internationaal privaatrecht bevoegd kan verklaren om van een echtscheidingsverzoek kennis te nemen, zijn in art. 3 Verordening Brussel II-bis neergelegd.
forum reidoorgaans als een natuurlijke grondslag voor internationale bevoegdheid aangemerkt. Tegen die achtergrond worden geen aanvullende voorwaarden gesteld aan de internationale bevoegdheid van de rechter op grond van dit aanknopingscriterium. Dit in tegenstelling tot de internationale bevoegdheid die is gebaseerd op het aanknopingscriterium dat in art. 3 lid 1 sub a vijfde en zesde streepje Verordening Brussel II-bis wordt gehanteerd: het
forum actoris. De gewone verblijfplaats van de verzoeker wordt doorgaans als een ‘exorbitante’ bevoegdheidsgrondslag aangemerkt, zodat het pas geeft om aan de rechtsmacht die daarop gebaseerd is, extra eisen te verbinden, zoals een bepaalde tijdsduur van het verblijf van de verzoeker in de betrokken lidstaat. Ten derde is het misbruikrisico dat deze interpretatie van art. 3 lid 1 sub a derde streepje Verordening Brussel II-bis volgens de man met zich brengt, niet daadwerkelijk te duchten. Voor het aannemen van internationale bevoegdheid zal doorgaans onvoldoende zijn dat de verweerder aldaar zeer korte tijd verblijft. De term ‘gewone verblijfplaats’ impliceert immers dat het verblijf een duurzaam karakter heeft.