Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
- de man;
- de advocaat van de pleegouders;
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door de man tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam. De man verzocht om verwijzing naar een andere rechtbank, maar dit verzoek werd door de rechtbank afgewezen. Tijdens de zitting op 28 september 2018 deed de man een verzoek tot wraking van de behandelende raadsheren, wat door de wrakingskamer van het gerechtshof Den Haag werd afgewezen en ter verdere behandeling werd verwezen naar het gerechtshof Amsterdam. Dit hof wees het wrakingsverzoek af op 13 december 2018, omdat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die duidden op vooringenomenheid van de raadsheren.
Op 21 juni 2019 vond de mondelinge behandeling van de zaak plaats, waarbij de man opnieuw een verzoek tot wraking indiende. Het hof oordeelde dat dit verzoek evident misbruik was van het wrakingsinstrument, omdat het niet was toegespitst op het wettelijk criterium van rechterlijke partijdigheid. Het hof besloot het verzoek tot wraking buiten behandeling te laten en ging verder met de inhoudelijke behandeling van de zaak.
Het hof concludeerde dat de man niet-ontvankelijk was in zijn hoger beroep, omdat de beslissing van de rechtbank niet als eindbeslissing kon worden aangemerkt. De rechtbank had immers geen einde gemaakt aan enig geschil tussen partijen. De beslissing van het hof was dat de man niet-ontvankelijk werd verklaard in het hoger beroep, waarbij de kosten werden gecompenseerd.