ECLI:NL:GHDHA:2019:1989

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
2200263316
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van moord en doodslag, veroordeling voor het wegmaken van een lijk met strafmatiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam. De verdachte werd in eerste aanleg vrijgesproken van moord en (gekwalificeerde) doodslag, maar veroordeeld voor het medeplegen van het wegmaken van een lijk. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de moord op het slachtoffer, aangezien de verklaringen van medeverdachten niet voldoende steun vonden in het dossier. De verdachte werd vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten die betrekking hadden op de dood van het slachtoffer, maar het hof oordeelde dat hij wel schuldig was aan het verbergen en wegvoeren van het lijk. De verdachte had het lichaam van het slachtoffer in een kliko geplaatst en samen met medeverdachten naar een loods vervoerd, waar het lichaam werd schoongemaakt en in cement werd gegoten. Het hof heeft de straf gematigd tot 21 maanden gevangenisstraf, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte had zich schuldig gemaakt aan het wegmaken van het lijk, wat leidde tot grote emotionele schade voor de familie van het slachtoffer, die lange tijd in onzekerheid verkeerde over het lot van hun dierbare.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002633-16
Parketnummer: 10-660426-14
Datum uitspraak: 24 juli 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 mei 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 1, 2 en 10 juli 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren, met aftrek van voorarrest.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 02 augustus 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachte rade, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool en/of (hagel)geweer, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd en/of (met kracht) met een hamer, althans een hard en/of zwaar en/of stomp voorwerp, tegen/op het hoofd van die [slachtoffer], heeft geslagen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
1. subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 augustus 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk met een pistool en/of (hagel)geweer, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd en/of (met kracht) met een hamer, althans een hard en/of zwaar en/of stomp voorwerp, tegen/op het hoofd van die [slachtoffer], heeft geslagen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal (in vereniging) (zoals omschreven in de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
1. meer subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 augustus 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid cocaïne, althans verdovende middelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het: met een pistool en/of (hagel)geweer, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd en/of (met kracht) met een hamer, althans een hard en/of zwaar en/of stomp voorwerp, tegen/op het hoofd van die [slachtoffer], heeft geslagen
terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
1. meest subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 augustus 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk met een pistool en/of (hagel)geweer, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd en/of (met kracht) met een hamer, althans een hard en/of zwaar en/of stomp voorwerp, tegen/op het hoofd van die [slachtoffer], heeft geslagen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 augustus 2014 tot en met 06 augustus 2014, in de gemeente(n) Zuidplas en/of Rotterdam en/of Vlaardingen en/of elders in Nederland, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een lijk (te weten het lichaam van de overleden [slachtoffer]) heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s),
  • dat lijk enige tijd bewaard, in de door (een) mededader(s) bewoonde woning (gelegen aan de [straatnaam] te Nieuwerkerk aan den Ijssel, Gemeente Zuidplas) en/of (vervolgens) in een loods (gelegen op of aan de [straatnaam] te Vlaardingen) en/of
  • dat lijk, in een (vuil)container/kliko gestopt en/of bewaard en/of vervoerd en/of
  • dat lijk (in die container/kliko), meermalen, althans éénmaal (telkens) vervoerd en/of bewaard in een door hem en/of door zijn mededader(s) bestuurde (personen)auto en/of (bestel)bus en/of
  • die (personen)auto en/of (bestel)bus (terwijl die container /kliko met het lijk zich in die auto en/of bus bevond) in de richting van/naar de [straatnaam] en/of (een steiger gelegen aan) het Oeverbospad (telkens) te Vlaardingen gereden en/of
  • (in de loods gelegen aan de [straatnaam] te Vlaardingen en/of terwijl aldaar het lijk zich in de container/kliko bevond) een hoeveelheid cement/beton, in elk geval een hoeveelheid (bouw)materiaal in de container/kliko gestort/gedaan en/of
  • die (bestel)bus (terwijl die container/kliko met het lijk zich in die bus bevond) gestopt op een weg nabij een steiger en/of water (gelegen aan het Oeverbospad te Vlaardingen) en/of
  • (aldaar) de container/kliko en/of (inhoudende) het lijk (vanaf een steiger gelegen aan het Oeverbospad te Vlaardignen) in een/het water aan/langs de Nieuwe Waterweg te Vlaardingen gedumpt en/of geduwd/gegooid/geslingerd en/of
  • dat lijk (al dan niet in die, met cement/beton verzwaarde container/kliko) in dat water (van/aan/in de Nieuwe Waterweg te Vlaardingen) achtergelaten en/of zich (aldus) van dat lijk ontdaan.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om redenen van doelmatigheid vernietigen, omdat het tot een andere strafoplegging komt.
Vrijspraak (feit 1)

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde. Daarbij is de advocaat-generaal uitgegaan van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) en [getuige 2] en het NFI-rapport. De advocaat-generaal gaat er daarbij onder meer van uit dat de verdachte voorafgaand aan de moord heeft geprobeerd een vuurwapen te regelen en dat hij het slachtoffer – nadat deze was neergeschoten – met een hamer op het hoofd heeft geslagen.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich, conform de inhoud van de door de raadsvrouw ter terechtzitting overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.

Beoordeling door het hof

[medeverdachte 2] heeft verklaard dat zij samen met de verdachte op zoek is gegaan naar een vuurwapen en dat de verdachte daartoe een oom van hem heeft bezocht. Voorts heeft [medeverdachte 2] verklaard dat de verdachte het slachtoffer – toen deze op de vloer van de badkamer lag – met een hamer op het hoofd heeft geslagen.
Het hof stelt voorop dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat om te kunnen vaststellen dat de verdachte voorafgaand aan de moord op het slachtoffer met [medeverdachte 2] op zoek is gegaan naar een wapen. De verklaringen van [medeverdachte 2] hierover vinden naar het oordeel van het hof onvoldoende steun in het dossier. In het bijzonder is het hof – met de raadsvrouw – van oordeel dat hetgeen in dit verband in het dossier wordt gesteld ten aanzien van de paallocaties van de telefoon van [medeverdachte 2] onvoldoende is te herleiden tot de zich in het dossier bevindende verkeersgegevens.
De verklaring van [medeverdachte 2], voor zover inhoudende dat de verdachte het slachtoffer met een hamer op het hoofd heeft geslagen, vindt naar het oordeel van het hof eveneens onvoldoende steun in het dossier. Dat de eigenaar van de woning heeft verklaard dat hij een hamer mist biedt onvoldoende verankering voor de verklaring van [medeverdachte 2]. Daardoor kan niet bewezen worden dat de verdachte met een hamer op het hoofd van het slachtoffer heeft geslagen. Voorts is van belang dat in de bevindingen van de patholoog bovendien onvoldoende steun kan worden gevonden voor een oorzakelijk verband tussen het aangetroffen letsel aan het hoofd van het slachtoffer en het intreden van de dood.
In dit verband is het volgende van belang. Bij het slachtoffer is een bij leven opgelopen schotverwonding waargenomen die zonder meer het overlijden van het slachtoffer kan verklaren. Daarnaast is een impressiefractuur links op het schedeldak waargenomen. Uit het NFI-rapport van arts-patholoog A. Maes van 29 oktober 2014 blijkt dat op die plaats uitwendig noch inwendig bloeduitstortingen of bloedingen zijn waargenomen. De schedelhuid vertoonde geen defect. In het door A. Maes op 11 oktober 2014 opgestelde rapport met de voorlopige bevindingen van de sectie wordt opgemerkt dat de impressiefractuur (gelet op het ontbreken van begeleidende bloeduitstortingen en bloedingsresten) waarschijnlijk postmortaal is opgelopen door heftig uitwending inwerkend botsend geweld tegen het hoofd.
De bevindingen van de patholoog kunnen duiden dat het slachtoffer reeds was overleden toen de schedelbreuk ontstond. In ieder geval kan het hof niet vaststellen dat het slachtoffer nog in leven was op het moment dat de impressiefractuur werd veroorzaakt. Dat de patholoog niet geheel kan uitsluiten dat deze schedelbreuk bij leven is ontstaan doet daar niet aan af.
Nu voorts de verklaringen dat het slachtoffer na te zijn neergeschoten alvorens hij met een hamer op het hoofd zou zijn geslagen nog iets zou hebben gezegd onderling inhoudelijk uiteenlopen en geen van die verklaringen steun vindt in de overige inhoud van het dossier, vindt het hof in die verklaringen ook geen aanleiding om niet van de bevindingen van de patholoog uit te gaan.
Nu ook overigens niet is gebleken dat de verdachte op enige andere wijze met het oogmerk zoals ten laste is gelegd nauw en bewust tot het overlijden van het slachtoffer heeft samengewerkt, zal de verdachte wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs worden vrijgesproken van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde.
Voor wat betreft het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde wordt overwogen dat uit het verhandelde ter terechtzitting evenmin de overtuiging is verkregen dat de verdachte, hetzij als feitelijk pleger, hetzij in nauwe en bewuste samenwerking met een ander of anderen, betrokken is geweest bij het wegnemen van verdovende middelen uit de auto van het slachtoffer. De verdachte zal om die reden ook van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 meest subsidiair ten laste gelegde wijst het hof op hetgeen reeds is overwogen ten aanzien van het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde. Dit leidt ertoe dat de verdachte ook van het 1 meest subsidiair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Voorwaardelijk verzoek
Voor het geval het hof de verklaringen van [medeverdachte 2] voor het bewijs zal bezigen, heeft de verdediging verzocht een reconstructie te laten plaatsvinden teneinde een beter inzicht te verkrijgen in de betrouwbaarheid van haar verklaringen.
Het hof heeft het verzoek van de verdediging zo begrepen dat de reconstructie strekt tot beoordeling van de betrouwbaarheid van de getuige [medeverdachte 2] en de door deze afgelegde verklaringen in het algemeen. In aanmerking genomen dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde algeheel wordt vrijgesproken en de verdediging geen verweer heeft gevoerd tegen bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde, is het hof, mede gelet op de door de verdachte over het onder 2 ten laste gelegde afgelegde verklaringen van oordeel dat de verzochte reconstructie niet noodzakelijk is, zodat dit verzoek wordt afgewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
2.
hij op
één of meertijdstip
(pen
)in of omstreeks de periode van
2 augustus 2014 tot en met
6 augustus 2014, in de gemeente
(n
)Zuidplas en
/of Rotterdam en/ofVlaardingen
en/of elders in Nederland, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met
eenander
en,
althans alleen,een lijk (te weten het lichaam van de overleden [slachtoffer]) heeft verborgen en
/ofweggevoerd en
/ofweggemaakt, met het oogmerk om het feit en
/ofde oorzaak van het overlijden te verhelen,
immers
heeft/hebben verdachte en
/ofzijn mededader
(s
),
  • dat lijk enige tijd bewaard, in de door
  • dat lijk
  • dat lijk (in die container/kliko),
  • die (personen)auto en
  • (in de loods gelegen aan de [straatnaam] te Vlaardingen en
  • die
  • (aldaar)de container/kliko
    en/of (inhoudende
    )het lijk (vanaf een steiger gelegen aan het Oeverbospad te Vlaardi
    ng
    nen) in
    een/het water
    aan/langsvande Nieuwe Waterweg te Vlaardingen
    gedumpt en/ofgeduwd
    /gegooid/geslingerden
    /of
  • dat lijk (
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van een lijk verbergen en wegvoeren en wegmaken met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het wegmaken van een lijk. Nadat zijn medeverdachten betrokken waren geweest bij de levensberoving van het slachtoffer, heeft hij het lijk in een kliko geplaatst. De verdachte ging mee toen het lichaam van het slachtoffer werd vervoerd naar en opgeslagen in een loods. De verdachte is vervolgens samen met een medeverdachte naar de Praxis gereden om daar cement te kopen en heeft vervolgens het lichaam van het slachtoffer schoongemaakt om daarmee eventuele sporen te wissen en het lichaam gedeeltelijk in cement gegoten. De kliko met daarin het lichaam van het slachtoffer is uiteindelijk met een bestelbusje vervoerd naar een bos bij de Nieuwe Waterweg en aldaar door de verdachte in het water geduwd. Ruim twee maanden later is het lichaam daar zwaar verminkt en vrijwel onherkenbaar teruggevonden. Tevens is de verdachte betrokken geweest bij het verbranden van onder andere de kleding van het slachtoffer.
De verdachte is op een zeer respectloze en zeer mensonterende wijze omgegaan met het lichaam van het slachtoffer en is daarbij uitsluitend uit geweest op het eigen belang van degenen die zouden kunnen worden beschouwd als bij het overlijden van het slachtoffer betrokken. Door dit handelen is de familie van het slachtoffer lange tijd in onzekerheid geweest over wat er met het slachtoffer was gebeurd en hebben zij door de toestand waarin het stoffelijk overschot zich bevond ook geen afscheid van het slachtoffer kunnen nemen.
Het door de verdachte begane feit en zijn grote rol daarbij rechtvaardigen – mede gelet op de ogenschijnlijke kilheid waarmee dat feit is begaan – naar het oordeel van het hof zonder meer een vrijheidsbenemende straf van de voor dit feit maximale duur.
Het hof constateert echter dat de zaak in hoger beroep niet binnen de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is afgedaan. Het hof stelt vast dat de officier van justitie op 8 juni 2016 hoger beroep heeft ingesteld en dat het hof pas op 24 juli 2019 arrest wijst. Dit maakt dat de redelijke termijn in hoger beroep met meer dan 13 maanden is overschreden. Het hof stelt vast dat door de verdediging onderzoekswensen zijn ingediend die op de regiezitting van 6 juni 2017 grotendeels zijn toegewezen. Tussen de afronding van het naar aanleiding van de onderzoekswensen uitgevoerde onderzoek en de inhoudelijke behandeling op 1 en 2 juli 2019 is echter een lange periode van inactiviteit gelegen. Voor deze periode van inactiviteit zijn geen bijzondere redenen aan te wijzen die voor rekening van de verdachte zouden moeten komen. De overschrijding van de redelijke termijn zal een matiging van de straf tot gevolg moeten hebben. Zoals eerder overwogen acht het hof een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren passend en geboden, maar het hof zal, gelet op de geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn, de straf matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden.
In verband met het tijdsverloop sinds het feit, de omstandigheid dat de verdachte sindsdien niet opnieuw met justitie in aanraking is gekomen en gelet op de huidige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, zal het hof bovendien een gedeelte van de straf groot 2 maanden voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van 2 jaren. Met het opleggen van een voorwaardelijke straf wordt mede beoogd de verdachte te weerhouden van het opnieuw plegen van een strafbaar feit.
Vordering tot gevangenneming
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van 2 juli 2019 gevorderd dat het hof de gevangenneming van de verdachte zal bevelen.
Het hof zal aan de verdachte een gevangenisstraf opleggen waarvan het onvoorwaardelijke strafdeel van kortere duur is dan de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De vordering tot gevangenneming zal om die reden worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47 en 151 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 1 subsidiair, 1 meer subsidiair en 1 meest subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
21 (eenentwintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. R.J. de Bruijn en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. K. Elema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 juli 2019.