ECLI:NL:GHDHA:2019:1988

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
2200262316
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van moord en het wegmaken van een lijk met psychische overmacht en overschrijding van redelijke termijn

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die was veroordeeld voor het medeplegen van moord en het wegmaken van een lijk. De verdachte had haar woning ter beschikking gesteld voor de liquidatie van het slachtoffer, die door een medeverdachte werd neergeschoten. Het hof oordeelde dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachte rade had gehandeld, en dat zij een essentiële rol had gespeeld in de uitvoering van het delict. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 jaar, waarbij het hof rekening hield met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het beroep op psychische overmacht werd verworpen, omdat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat zij onder zodanige druk stond dat zij geen weerstand kon bieden. Het hof concludeerde dat de verdachte, ondanks enige druk, had kunnen en moeten distantiëren van het moordplan. De zaak was complex, met meerdere medeverdachten en een aanzienlijke hoeveelheid bewijs dat de betrokkenheid van de verdachte aantoonde. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002623-16
Parketnummer: 10-660408-14
Datum uitspraak: 24 juli 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 mei 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in PIV HvB Nieuwersluis (PI Utrecht) te Nieuwersluis.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 1, 2 en 10 juli 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 3 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan haar onder 3 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
1. primair
zij op of omstreeks 02 augustus 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) haar mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool en/of (hagel)geweer, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd en/of (met kracht) met een hamer, althans een hard en/of zwaar en/of stomp voorwerp, tegen/op het hoofd van die [slachtoffer], heeft geslagen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
1. subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 02 augustus 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) opzettelijk met een pistool en/of (hagel)geweer, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd en/of (met kracht) met een hamer, althans een hard en/of zwaar en/of stomp voorwerp, tegen/op het hoofd van die [slachtoffer], heeft geslagen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal (in vereniging) (zoals omschreven in de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
1.
meest subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 02 augustus 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid cocaïne, althans verdovende middelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het: met een pistool en/of (hagel)geweer, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd en/of (met kracht) met een hamer, althans een hard en/of zwaar en/of stomp voorwerp, tegen/op het hoofd van die [slachtoffer], heeft geslagen
terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
1. meest subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 02 augustus 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) opzettelijk met een pistool en/of (hagel)geweer, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd en/of (met kracht) met een hamer, althans een hard en/of zwaar en/of stomp voorwerp, tegen/op het hoofd van die [slachtoffer], heeft geslagen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
zij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 augustus 2014 tot en met 06 augustus 2014, in de gemeente(n) Zuidplas en/of Rotterdam en/of Vlaardingen en/of elders in Nederland, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een lijk (te weten het lichaam van de overleden [slachtoffer]) heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen,
immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s),
  • dat lijk enige tijd bewaard, in de door haar, verdachte, bewoonde woning (gelegen aan de [straatnaam] te Nieuwerkerk aan den Ijssel, Gemeente Zuidplas) en/of (vervolgens) in een loods (gelegen op of aan de [straatnaam] te Vlaardingen) en/of
  • dat lijk, in een (vuil)container/kliko gestopt en/of bewaard en/of vervoerd en/of
  • dat lijk (in die container/kliko), meermalen, althans éénmaal (telkens) vervoerd en/of bewaard in een door haar en/of door zijn mededader(s) bestuurde (personen)auto en/of (bestel)bus en/of
  • die (personen)auto en/of (bestel)bus (terwijl die container /kliko met het lijk zich in die auto en/of bus bevond) in de richting van/naar de [straatnaam] en/of (een steiger gelegen aan) het Oeverbospad (telkens) te Vlaardingen gereden en/of
  • (in de loods gelegen aan de [straatnaam] te Vlaardingen en/of terwijl aldaar het lijk zich in de container/kliko bevond) een hoeveelheid cement/beton, in elk geval een hoeveelheid (bouw)materiaal in de container/kliko gestort/gedaan en/of
  • die (bestel)bus (terwijl die container/kliko met het lijk zich in die bus bevond) gestopt op een weg nabij een steiger en/of water (gelegen aan het Oeverbospad te Vlaardingen) en/of
  • (aldaar) de container/kliko en/of (inhoudende) het lijk (vanaf een steiger gelegen aan het Oeverbospad te Vlaardignen) in een/het water aan/langs de Nieuwe Waterweg te Vlaardingen gedumpt en/of geduwd/gegooid/geslingerd en/of
  • dat lijk (al dan niet in die, met cement/beton verzwaarde container/kliko) in dat water (van/aan/in de Nieuwe Waterweg te Vlaardingen) achtergelaten en/of zich (aldus) van dat lijk ontdaan.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om redenen van doelmatigheid vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt.
Overweging met betrekking tot het bewijs (feiten 1 en 2)

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich, conform de inhoud van de door de raadsman ter terechtzitting overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
De verdediging heeft betoogd dat geen sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking. Daartoe is aangevoerd dat de verdachte geen enkele rol heeft gehad in de voorbereiding en dat aan het ‘zich niet distantiëren’ geen grote betekenis toekomt. De verdachte heeft enkel het slachtoffer gebeld en hem naar de badkamer verwezen. Voor wat betreft het wegmaken van het lijk heeft zij slechts het busje gehuurd om de kliko met het lichaam te vervoeren en in dit busje gereden. Deze handelingen leveren hooguit medeplichtigheid op. Subsidiair heeft de verdediging betoogd dat de verdachte geen opzet heeft gehad op het gronddelict.

Beoordeling door het hof

Medeplegen
Aan de orde is of de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen, terwijl die samenwerking gericht was op het opzettelijk van het leven beroven van het slachtoffer en/of op het wegmaken van het lijk.
Het hof stelt voorop dat de kwalificatie medeplegen slechts dan gerechtvaardigd is als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Die bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit, terwijl niet is uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaan heeft uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal hoe dan ook van voldoende gewicht moeten zijn.
Uit de voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen leidt het hof af dat medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1]) binnen het criminele milieu een zakelijke relatie had met het slachtoffer. [medeverdachte 1] heeft – om niet volledig opgehelderde redenen - iemand ingeschakeld om het slachtoffer van het leven te beroven. Die schutter was medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]). De verdachte heeft haar woning ter beschikking gesteld voor de op handen zijnde liquidatie en heeft het slachtoffer naar haar woning gelokt, wetende dat op dat moment [medeverdachte 3] klaarstond in de slaapkamer van haar zoontje om het slachtoffer dood te schieten. In opdracht van [medeverdachte 1] heeft de verdachte de telefoon die het slachtoffer een dag eerder bij zich had in de badkamer gelegd en heeft zij het slachtoffer bij binnenkomst bewust naar die badkamer verwezen. [medeverdachte 3] heeft vervolgens het slachtoffer neergeschoten. Voorafgaand aan én na het neerschieten van het slachtoffer is er onderling contact geweest – al dan niet indirect – tussen [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en de verdachte, waarbij de verdachte nadat het slachtoffer was neergeschoten [medeverdachte 1] – die zich op enige afstand van de woning bevond - daarover heeft geïnformeerd. Tussen de verdachte en [medeverdachte 1] was aldus sprake van een intensieve samenwerking. Nadien heeft [medeverdachte 1] [medeverdachte 3] betaald met een deel van de verdovende middelen die na het neerschieten van het slachtoffer uit diens auto zijn gehaald. Op geen enkel moment heeft de verdachte er blijk van gegeven zich te (willen) distantiëren van het plan om het slachtoffer in haar woning om het leven te brengen.
Uit het voorgaande en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen volgt dat afspraken zijn gemaakt over de uitvoering van het delict en dat daarbij een onderlinge taakverdeling bestond. [medeverdachte 1] had de regie en regelde en betaalde de schutter. De verdachte stelde haar huis ter beschikking, lokte het slachtoffer daarnaartoe, liet hem binnen, legde voor zijn komst de telefoon in de badkamer en verwees hem vervolgens naar die badkamer, al die tijd wetende dat [medeverdachte 3] in haar woning klaarstond teneinde het slachtoffer dood te schieten. De verdachte heeft bij de moord op het slachtoffer niet alleen een onmisbare en essentiële rol vervuld, maar door haar handelen ook een bijdrage van een zodanig gewicht geleverd aan de moord dat zij als medepleger daarvan moet worden beschouwd. Daaraan doet niet af dat een voornaam deel van haar bijdrage is geleverd in de aanloop naar (en ter voorbereiding van) de moord.
Gelet op het voorgaande kan het niet anders dan dat de verdachte opzet had op het doden van het slachtoffer. Op grond van de genoemde omstandigheden acht het hof bewezen dat de verdachte zodanig nauw en bewust en gericht op het doden van het slachtoffer heeft samengewerkt met de medeverdachten, dat sprake is van medeplegen van het primair aan de verdachte ten laste gelegde feit.
Voor wat betreft het wegmaken van het lijk stelt het hof aan de hand van de bewijsmiddelen de volgende feiten en omstandigheden vast. De verdachte heeft de personenauto van haar vader geregeld en heeft daarmee de kliko met daarin het lichaam van het slachtoffer naar een loods vervoerd. Zij is met medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4]) naar de Praxis gereden om daar cement te kopen en was in de loods aanwezig op het moment dat [medeverdachte 4] de kliko vulde met cement. Vervolgens heeft zij tot tweemaal toe een bestelbusje gehuurd, heeft zij dat busje bestuurd tijdens zowel de mislukte poging om het lijk weg te maken als tijdens het daadwerkelijke wegmaken van het lijk en heeft zij samen met [medeverdachte 4] de kleding van het slachtoffer en andere aan de moord te relateren goederen verbrand.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat er geen twijfel over kan bestaan dat deze handelingen erop gericht waren het lijk van het slachtoffer weg te maken en ook dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. Gelet op hetgeen uit de bewijsmiddelen blijkt ten aanzien van hetgeen door de verdachte en haar medeverdachten is ondernomen om zich te ontdoen van het lichaam van het slachtoffer en de zeer voorname rol die de verdachte (ook) bij dat feit heeft gespeeld, waarbij het tot driemaal toe vervoeren van het lijk van het slachtoffer zonder meer als uitvoeringshandelingen van het onder 2 ten laste gelegde kunnen worden beschouwd, acht het hof bewezen dat de verdachte ook hierbij zodanig nauw en bewust heeft samengewerkt met de medeverdachten dat sprake is van medeplegen van het ten laste gelegde. Hiermee heeft de verdachte overigens ook nog eens een grote rol gespeeld bij de afhandeling van het onder 1 bewezen verklaarde delict.
Voor zover de raadsman zich op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake kan zijn van medeplegen nu het slachtoffer heeft gehandeld onder dreiging en druk, overweegt het hof dat dit verweer, voor zover gericht tegen de bewezenverklaring, geen steun vindt in het recht. Het hof zal hetgeen door de raadsman dienaangaande is aangevoerd opvatten als een beroep op een strafuitsluitingsgrond, zoals hierna in het kader van het beroep op psychische overmacht zal worden besproken.
Voorbedachte raad
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad acht het hof in het bijzonder de feiten en omstandigheden redengevend die al zijn genoemd in de overwegingen over medeplegen. Daaruit volgt dat het delict, naar zijn aard, tot op zekere hoogte grondig is voorbereid en een nauwe samenwerking tussen de verdachten vereiste. Er is geen enkele aanwijzing dat [medeverdachte 1] zekerheidshalve een schutter had geregeld en die schutter onverwacht of ongepland het slachtoffer heeft neergeschoten, mede in aanmerking genomen dat de verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] haar had gezegd dat het slachtoffer dood moest. Toen het slachtoffer naar de woning van de verdachte werd gelokt, stond de door [medeverdachte 1] geregelde schutter al klaar om het slachtoffer dood te schieten, terwijl [medeverdachte 1] op enige afstand wachtte totdat de schutter had gedaan waarvoor hij later door [medeverdachte 1] zou worden betaald.
Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte en haar medeverdachten het vooropgezette plan hadden het slachtoffer van het leven te beroven. Het hof neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat (ook) de verdachte, vóór de uitvoering van de daad, heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van haar voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin de (mede)verdachte zou hebben gehandeld, is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Dat de verdachte en haar medeverdachten zich nadien geen raad wisten met het stoffelijk overschot van het slachtoffer beschouwt het hof niet als een dergelijke contra-indicatie.
Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde kan gelet op het voorgaande wettig en overtuigend worden bewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
zij op
of omstreeks 02 augustus 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk en met voorbedachte rade, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
doorimmers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s)opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een
pistool en/of (hagel
)geweer,
althans een vuurwapen, één of meerkogel
(s
)in het lichaam van die [slachtoffer] af
te vurengevuurd en/of (met kracht) met een hamer, althans een hard en/of zwaar en/of stomp voorwerp, tegen/op het hoofd van die [slachtoffer], heeft geslagen,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
zij op
één of meertijdstip
(pen
)in of omstreeks de periode van
2 augustus 2014 tot en met
6 augustus 2014, in de gemeente
(n
)Zuidplas en
/of Rotterdam en/ofVlaardingen
en/of elders in Nederland, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met
eenander
en,
althans alleen,een lijk (te weten het lichaam van de overleden [slachtoffer]) heeft verborgen en
/ofweggevoerd en
/ofweggemaakt, met het oogmerk om het feit en
/ofde oorzaak van het overlijden te verhelen,
immers
heeft/hebben verdachte en
/ofhaar mededader
(s
),
  • dat lijk enige tijd bewaard, in de door haar, verdachte, bewoonde woning (gelegen aan de [straatnaam] te Nieuwerkerk aan den I
  • dat lijk
  • dat lijk (in die container/kliko),
  • die (personen)auto en
  • (in de loods gelegen aan de [straatnaam] te Vlaardingen en
  • die
  • (aldaar)de container/kliko
    en/of (inhoudende
    )het lijk
    (vanaf een steiger gelegen aan het Oeverbospad te Vlaardi
    ng
    nen) in
    een/het water
    aan/langsvande Nieuwe Waterweg te Vlaardingen
    gedumpt en/ofgeduwd
    /gegooid/geslingerden
    /of
  • dat lijk (
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van moord.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van een lijk verbergen en wegvoeren en wegmaken met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Strafbaarheid van de verdachte

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich, conform de inhoud van de door de raadsman ter terechtzitting overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat sprake is van psychische overmacht, zodat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Daartoe is onder meer aangevoerd dat [medeverdachte 1] de verdachte meermalen heeft bedreigd voorafgaand aan 2 augustus 2014. Zij moest meewerken, want anders zou [medeverdachte 1] haar zoontje en zijn vader iets aan doen.

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de verdediging gedane beroep op psychische overmacht dient te worden verworpen. Uitgaande van de verklaring van Groeneveld is weliswaar sprake geweest van enige druk, maar deze druk is niet zodanig geweest dat de verdachte hieraan redelijkerwijs geen weerstand kon en behoefde te bieden.

Beoordeling door het hof

Psychische overmacht
Het hof stelt voorop dat van psychische overmacht sprake is bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden. Daarnaast kan onder omstandigheden het feit dat de verdachte zich heeft gebracht in de situatie waarin die drang op haar is uitgeoefend in de weg staan aan het slagen van het beroep op psychische overmacht.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt het hof vast dat de verdachte al geruime tijd omging met [medeverdachte 1] en dat zij een innige (ook crimineel-zakelijke) band onderhielden. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft zij deze relatie beschreven als een liefdesverhouding, zij en [medeverdachte 1] woonden zo goed als samen. Ook heeft zij toen verklaard dat zij al voor de dood van het slachtoffer wist dat [medeverdachte 1] in de handel in verdovende middelen zat en dat zij voor hem diverse hand- en spandiensten verrichtte zoals het halen van chemicaliën ten behoeve van de cocaïnehandel en het vervoeren van cash geld tussen Nederland en Zwitserland. De verdachte heeft verklaard dat [medeverdachte 1] haar op enig moment een YouTube-filmpje van een tv-uitzending heeft laten zien over gewelddadige criminele handelingen die binnen de familiesfeer van [medeverdachte 1] zouden hebben plaatsgevonden (waaronder moord) en dat zij hier erg van was geschrokken. Desondanks heeft de verdachte zich niet van [medeverdachte 1] gedistantieerd.
Het hof wil aannemen dat de verdachte onder enige druk van [medeverdachte 1] heeft gehandeld, maar overweegt dat niet kan worden vastgesteld dat bedreigingen zijn geuit die van een dergelijke aard waren dat de verdachte niet meer de vrijheid had om weg te gaan en/of om niet mee te werken aan de moord op het slachtoffer en het wegmaken van het lijk. Voorts verdient opmerking dat hetgeen is gebleken ten aanzien van de rol van de verdachte bij de bewezen verklaarde feiten niet van enige terughoudendheid van de zijde van de verdachte bij het telkenmale leveren van haar bijdrage daaraan getuigt, terwijl ook de inhoud van de na de moord door de verdachte aan [medeverdachte 1] verstuurde sms-berichten niet duidt op de door de verdachte gestelde druk(middelen) van de kant van [medeverdachte 1].
Ook in de Pro Justitia rapportage d.d. 31 december 2014, opgemaakt door psycholoog drs. R. Zwaan, ziet het hof geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is geweest van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden.
Door de psycholoog is omtrent het psychische toestandsbeeld van de verdachte gerapporteerd dat de verdachte al langer wist dat [medeverdachte 1] niet deugde, maar dat zij bij zichzelf had gedacht dat het wel goed was zolang hij bij haar geen gekke dingen zou doen. De psycholoog stelt vast dat de verdachte lijdt aan een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis en dat zij de neiging heeft om haar leven in dienst te stellen van anderen en haar leven door anderen te laten regeren. De verdachte had op een aantal beslismomenten andere keuzes kunnen maken; haar stoornis maakte mogelijkerwijs sommige van die keuzes wat moeilijker, maar beperkte niet in zodanige mate haar keuzevrijheid dat ze geen eigen keuzes meer had kunnen maken, zo concludeert de psycholoog. Het hof verenigt zich met die conclusie. Mede gelet op die conclusie is dan ook niet aannemelijk dat sprake was van een zozeer van buiten komende drang, dat dit heeft geleid tot de totstandkoming van de gedragingen van de verdachte.
Gelet op het voorgaande is niet aannemelijk geworden dat bij de verdachte toen zij haar bijdrage leverde aan de bewezen verklaarde feiten sprake was van een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijs geen weerstand kon en ook niet behoefde te bieden. Het beroep op psychische overmacht dient dan ook te worden verworpen.
Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Verminderd toerekeningsvatbaar
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen omtrent de persoon van de verdachte heeft de psycholoog geadviseerd om de verdachte bij schuldigverklaring als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Het hof neemt deze conclusie over omdat deze gedragen wordt door de bevindingen van de psycholoog en door hetgeen uit het onderzoek is gebleken. Het hof maakt deze conclusie dan ook tot de zijne. Het hof zal de bewezen verklaarde feiten daarom in enigszins verminderde mate aan de verdachte toerekenen en daarmee rekening houden bij de op te leggen straf.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een moord. Zij kende het slachtoffer via één van de medeverdachten die binnen het criminele milieu contact had met het slachtoffer. Zij heeft haar huis ter beschikking gesteld om het slachtoffer neer te laten schieten, heeft het slachtoffer naar haar huis gelokt, heeft de telefoon die het slachtoffer een dag eerder bij haar had achtergelaten in de badkamer gelegd en heeft hem vervolgens bij binnenkomst naar de badkamer verwezen, waarop een medeverdachte vrijwel gelijk op kille wijze het slachtoffer neerschoot, terwijl de verdachte steeds heeft geweten dat dit zou gebeuren.
De dagen na de moord heeft de verdachte met de medeverdachten het lichaam van het slachtoffer, nadat dit nog een nacht in haar woning had gelegen, in een kliko vervoerd en opgeslagen in een loods, waarbij zij als chauffeur optrad. De verdachte is samen met een medeverdachte naar de Praxis gereden om daar cement te kopen en was in de loods aanwezig op het moment dat het lichaam van het slachtoffer gedeeltelijk in cement werd gegoten. De kliko met daarin het lichaam van het slachtoffer is uiteindelijk met de door de verdachte gehuurde en bestuurde bestelbus vervoerd naar een bos bij de Nieuwe Waterweg en aldaar in het water gedumpt. Ruim twee maanden later is het lichaam daar zwaar verminkt en vrijwel onherkenbaar teruggevonden. Tevens is de verdachte betrokken geweest bij het verbranden van onder andere de kleding van het slachtoffer.
Een medeverdachte heeft met zijn handelen op brute wijze een einde gemaakt aan het leven van het slachtoffer en hem daarmee de mogelijkheid ontnomen het leven te leiden dat hij toen nog voor zich had. De verdachte heeft hieraan een essentiële bijdrage geleverd. Het handelen van de verdachte getuigt van een groot gebrek aan respect voor het leven van een ander. Bovendien hebben de verdachte en haar medeverdachten met hun handelen aan de naaste familie van het slachtoffer onnoemelijk veel en onherstelbaar leed toegebracht. Daar komt nog bij dat de verdachte op een zeer respectloze en zeer mensonterende wijze is omgegaan met het lichaam van het slachtoffer. Zij is daarbij uitsluitend uit geweest op het eigen belang van degenen die zouden kunnen worden beschouwd als bij het overlijden van het slachtoffer betrokken. Door dit handelen is de familie van het slachtoffer lange tijd in onzekerheid geweest over wat er met het slachtoffer was gebeurd en hebben zij door de toestand waarin het lichaam van het slachtoffer zich bevond ook geen afscheid van het slachtoffer kunnen nemen.
De door de verdachte begane feiten en haar voorname rol daarbij rechtvaardigen – mede gelet op de kilheid waarmee die feiten zijn begaan – naar het oordeel van het hof op zichzelf een vrijheidsbenemende straf van zeer lange duur.
Het hof neemt bij het bepalen van de duur van de op te leggen gevangenisstraf echter in aanmerking dat de verdachte kort na het moment dat zij werd aangehouden openheid van zaken heeft gegeven. Dit heeft ertoe geleid dat het lichaam van het slachtoffer na ruim twee maanden terug is gevonden en de nabestaanden inzicht hebben gekregen in hetgeen heeft plaatsgevonden. Dat doet echter geenszins af aan de ernst van de bewezen verklaarde feiten en hetgeen daaromtrent hiervoor is overwogen.
Het hof is bereid om aan te nemen dat de verdachte in bepaalde mate onder druk en in opdracht van een medeverdachte heeft gehandeld, maar is van oordeel dat van haar kon worden gevergd dat zij daaraan weerstand bood. De verdachte had zich naar het oordeel van het hof moeten en kunnen distantiëren van het moordplan en had kunnen en moeten voorkomen dat de moord op deze wijze kon worden uitgevoerd.
Gelet op het voorgaande acht het hof – alles overwegende – een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur passend en geboden.
Het hof constateert evenwel dat de zaak in hoger beroep niet binnen de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is afgedaan. Het hof stelt vast dat de verdachte op 7 juni 2016 hoger beroep heeft ingesteld en dat het hof op 24 juli 2019 arrest wijst. Dit maakt dat de redelijke termijn in hoger beroep met meer dan 21 maanden is overschreden. Het hof stelt vast dat door de verdediging onderzoekswensen zijn ingediend die op de regiezitting van 6 juni 2017 grotendeels zijn toegewezen. Tussen de afronding van het naar aanleiding van de onderzoekswensen uitgevoerde onderzoek en de inhoudelijke behandeling op 1 en 2 juli 2019 is echter een lange periode van inactiviteit gelegen. Voor deze periode van inactiviteit zijn geen bijzondere redenen aan te wijzen die voor rekening van de verdachte zouden moeten komen. De overschrijding van de redelijke termijn zal een matiging van de straf tot gevolg moeten hebben. Het hof zal vanwege deze overschrijding, in plaats van de passend geachte gevangenisstraf voor de duur van 13 jaren, de straf matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 47, 57, 151 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. R.J. de Bruijn en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. K. Elema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 juli 2019.