ECLI:NL:GHDHA:2019:1986

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
24 juli 2019
Publicatiedatum
25 juli 2019
Zaaknummer
2200252416
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens medeplegen van moord en andere strafbare feiten met betrekking tot het wegmaken van een lijk en het bezit van verdovende middelen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 24 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Rotterdam was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 jaar voor het medeplegen van moord, het wegmaken van een lijk en het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen. De verdachte heeft een essentiële rol gespeeld in de moord op het slachtoffer door de schutter te regelen en te betalen, en door instructies te geven aan medeverdachten. Het hof heeft de betrouwbaarheid van verklaringen van medeverdachten en getuigen beoordeeld, evenals telecomgegevens die een tijdlijn van de gebeurtenissen schetsten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachte rade heeft gehandeld, en dat er sprake was van nauwe samenwerking met anderen. De straf is gematigd tot 16 jaar vanwege overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 16 jaar, met aftrek van voorarrest.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002524-16
Parketnummer: 10-660418-14
Datum uitspraak: 24 juli 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 27 mei 2016 in de strafzaak tegen de verdachte:

[naam verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
thans gedetineerd in PI Rotterdam, locatie De Schie te Rotterdam.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 1, 2 en 10 juli 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 02 augustus 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachte rade, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een pistool en/of (hagel)geweer, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd en/of (met kracht) met een hamer, althans een hard en/of zwaar en/of stomp voorwerp, tegen/op het hoofd van die [slachtoffer], heeft geslagen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
1. subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 augustus 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk met een pistool en/of (hagel)geweer, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd en/of (met kracht) met een hamer, althans een hard en/of zwaar en/of stomp voorwerp, tegen/op het hoofd van die [slachtoffer], heeft geslagen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden,
welke vorenomschreven doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal (in vereniging) (zoals omschreven in de artikelen 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht), en welke doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
1. meer subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 augustus 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid cocaïne, althans verdovende middelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het: met een pistool en/of (hagel)geweer, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd en/of (met kracht) met een hamer, althans een hard en/of zwaar en/of stomp voorwerp, tegen/op het hoofd van die [slachtoffer], heeft geslagen
terwijl dat feit de dood van die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
1. meest subsidiair, voor zover het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 02 augustus 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk met een pistool en/of (hagel)geweer, althans een vuurwapen, één of meer kogel(s) in het lichaam van die [slachtoffer] afgevuurd en/of (met kracht) met een hamer, althans een hard en/of zwaar en/of stomp voorwerp, tegen/op het hoofd van die [slachtoffer], heeft geslagen,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 02 augustus 2014 tot en met 06 augustus 2014, in de gemeente(n) Zuidplas en/of Rotterdam en/of Vlaardingen en/of elders in Nederland, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, een lijk (te weten het lichaam van de overleden [slachtoffer]) heeft verborgen en/of weggevoerd en/of weggemaakt, met het oogmerk om het feit en/of de oorzaak van het overlijden te verhelen,
immers heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s),
  • dat lijk enige tijd bewaard, in de door (een) mededader(s) bewoonde woning (gelegen aan de [straatnaam] te Nieuwerkerk aan den Ijssel, Gemeente Zuidplas) en/of (vervolgens) in een loods (gelegen op of aan de [straatnaam] te Vlaardingen) en/of
  • dat lijk, in een (vuil)container/kliko gestopt en/of bewaard en/of vervoerd en/of
  • dat lijk (in die container/kliko), meermalen, althans éénmaal (telkens) vervoerd en/of bewaard in een door hem en/of door zijn mededader(s) bestuurde (personen)auto en/of (bestel)bus en/of
  • die (personen)auto en/of (bestel)bus (terwijl die container /kliko met het lijk zich in die auto en/of bus bevond) in de richting van/naar de [straatnaam] en/of (een steiger gelegen aan) het Oeverbospad (telkens) te Vlaardingen gereden en/of
  • (in de loods gelegen aan de [straatnaam] te Vlaardingen en/of terwijl aldaar het lijk zich in de container/kliko bevond) een hoeveelheid cement/beton, in elk geval een hoeveelheid (bouw)materiaal in de container/kliko gestort/gedaan en/of
  • die (bestel)bus (terwijl die container/kliko met het lijk zich in die bus bevond) gestopt op een weg nabij een steiger en/of water (gelegen aan het Oeverbospad te Vlaardingen) en/of
  • (aldaar) de container/kliko en/of (inhoudende) het lijk (vanaf een steiger gelegen aan het Oeverbospad te Vlaardignen) in een/het water aan/langs de Nieuwe Waterweg te Vlaardingen gedumpt en/of geduwd/gegooid/geslingerd en/of
  • dat lijk (al dan niet in die, met cement/beton verzwaarde container/kliko) in dat water (van/aan/in de Nieuwe Waterweg te Vlaardingen) achtergelaten en/of zich (aldus) van dat lijk ontdaan;
3.
hij op of omstreeks 10 oktober 2014 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
  • ongeveer 94,4 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en/of
  • ongeveer 3051 (stuks, zijnde 854,3 gram) (XTC)pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde cocaïne en/of amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om redenen van doelmatigheid vernietigen, omdat het zich daar niet geheel mee verenigt en daarom opnieuw rechtdoen.
Overweging met betrekking tot het bewijs (feit 1)

Standpunt van het Openbaar Ministerie

De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde. Daarbij is de advocaat-generaal uitgegaan van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2]) en [getuige 2], de telecomgegevens, alsmede de gegevens van Vialis en de contacten die de verdachte op 2 augustus 2014 heeft gehad.

Standpunt van de verdediging

De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde integraal dient te worden vrijgesproken.
De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van [medeverdachte 2] van het bewijs dienen te worden uitgesloten, omdat zij leugenachtige uitlatingen heeft gedaan en deze verklaringen onvoldoende steun vinden in objectieve bewijsmiddelen. Ook dienen de verklaringen van [getuige 2] van het bewijs te worden uitgesloten, nu [medeverdachte 2] de bron is van deze verklaring.
Verder is door de verdediging aangevoerd dat het telecommateriaal niet eenduidig is en dat de gedragingen van alle betrokkenen na de dood van het slachtoffer een ernstige contra-indicatie vormen voor voorbedachte raad, alsmede dat er geen sprake is van medeplegen.

Beoordeling door het hof

Betrouwbaarheid van [medeverdachte 2]
Voor wat betreft het gebruik voor het bewijs van de verklaring van medeverdachten stelt het hof voorop dat met de verklaringen van een andere verdachte in dezelfde zaak behoedzaam en met enige terughoudendheid dient te worden omgegaan, gelet op zijn of haar belang om, ook in het geval van een bekennende verklaring, de eigen schuld te verlichten en gelet op de omstandigheid dat hij of zij als verdachte niet is gehouden naar waarheid te verklaren. Voor zover het hof voor het bewijs gebruik heeft gemaakt van de verklaring van een medeverdachte is de genoemde behoedzaamheid uitgangspunt geweest.
Het hof heeft vastgesteld dat door [medeverdachte 2] wisselend en op onderdelen tegenstrijdig is verklaard. Bij de beoordeling van de feiten en omstandigheden zal het hof in beginsel slechts die onderdelen van haar verklaringen voor het bewijs bezigen die worden ondersteund door andere bewijsmiddelen of die het hof ook zonder die steun in het licht van de overige voor het bewijs gebruikte verklaringen van [medeverdachte 2] en/of andere bewijsmiddelen geloofwaardig en betrouwbaar acht.
Over de betrouwbaarheid van de verklaringen en de geloofwaardigheid van [medeverdachte 2] overweegt het hof in het bijzonder het volgende.
Het hof onderkent dat de getuige op 8 oktober 2014 heeft verklaard over het slachten van een schaap en dat zij zich in haar verhoren op 9 oktober 2014 buiten hetgeen is gebeurd heeft gepositioneerd. Mede in aanmerking genomen dat de getuige in de daaropvolgende verhoren heeft aangegeven openheid van zaken te willen geven en zij vervolgens ook voor zichzelf uitermate belastende verklaringen heeft afgelegd over haar rol en die van anderen bij de moord op het slachtoffer en hetgeen daarna is gebeurd en de steun die voor die verklaringen kan worden gevonden in bewijsmiddelen uit andere bron, acht het hof hetgeen zij in haar eerste verhoren heeft verklaard - enkele onderdelen uitgezonderd - niet geloofwaardig.
Het hof heeft voorts onder ogen gezien dat de vervolgens door [medeverdachte 2] afgelegde verklaringen op bepaalde punten verschillen. Het hof is echter van oordeel dat de kern van haar (na genoemd moment afgelegde) verklaringen consistent behelst dat zij van de verdachte het latere slachtoffer moest bellen en hem erop moest wijzen dat zijn telefoon in de badkamer lag, dat de door de verdachte geregelde schutter toen al klaarstond in de slaapkamer van haar zoontje en dat het slachtoffer vervolgens door die schutter is neergeschoten, waarna zij samen met de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 4] (hierna: [medeverdachte 4]) het stoffelijk overschot heeft weggemaakt.
Het hof acht de omstandigheid dat de verklaringen door de tijd heen niet in alle opzichten als consistent zijn te beschouwen in dezen niet doorslaggevend en is van oordeel dat de inhoud van de voor het bewijs gebezigde onderdelen van de verklaringen van [medeverdachte 2], in onderlinge samenhang bezien met elkaar en de overige bewijsmiddelen, voor wat betreft de hiervoor bedoelde essentie én de uit de bewijsmiddelen blijkende details geloofwaardig zijn. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat deze verklaringen op cruciale punten steun vinden in de overige bewijsmiddelen. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om aan de inhoud van die verklaringen te twijfelen.
Betrouwbaarheid van [getuige 2]
Door de raadsman is betoogd dat de verklaring van [getuige 2] moet worden uitgesloten van het bewijs, omdat dit een dubbele
de audituverklaring betreft die afkomstig is uit de bron [medeverdachte 2].
Het hof overweegt dat de verklaring van [getuige 2], voor zover deze ziet op het plan om het slachtoffer te liquideren, een ‘gewone’
de audituverklaring betreft. Uit de verklaring van [getuige 2] volgt namelijk dat de verdachte haar zelf heeft verteld dat ‘de Colombiaan’ in het huis van [medeverdachte 2] was en dat deze man weggemaakt moest worden. Slechts voor zover [getuige 2] heeft verklaard over de feitelijke gang van zaken tijdens het neerschieten van het slachtoffer (het ‘waarom amigo/amiga’) berust haar verklaring op een dubbele
de audituverklaring ervan uitgaande dat de verdachte op dat moment niet op de plaats delict aanwezig was en hetgeen hij daarover weet, gehoord zou moeten hebben van bijvoorbeeld [medeverdachte 2]. Dat onderdeel van de verklaring van [getuige 2] is niet gebezigd voor het bewijs.
Voor zover het hof de verklaring van [getuige 2] voor het bewijs bezigt, vindt deze verklaring bevestiging in de verklaring van [medeverdachte 2] en wordt deze ook overigens door het hof als betrouwbaar aangemerkt.
Tijdpad
Aan de hand van zendmastgegevens, gegevens omtrent het telefoonverkeer tussen de betrokken personen en gegevens van Vialis kan het volgende tijdpad worden vastgesteld.
Om 11:34 en 11:35 uur belt het slachtoffer naar [medeverdachte 2]. Het slachtoffer straalt daarbij zendmasten aan op het Meidoornveld te Capelle aan den IJssel en de Kerklaan te Capelle aan den IJssel. De telefoon van [medeverdachte 2] straalt een zendmast aan op de Bermweg hoek Onderweg te Rotterdam.
Om 12:02 uur belt [medeverdachte 5] naar medeverdachte [medeverdachte 3] (hierna: [medeverdachte 3]). De telefoon van [medeverdachte 3] straalt daarbij een zendmast aan op de Viervantstraat te Rotterdam.
Om 13:26 uur belt [medeverdachte 2] naar het slachtoffer. De telefoon van het slachtoffer straalt een zendmast aan op de Beemsterhoek te Capelle aan den IJssel. [medeverdachte 2] bevindt zich nog onder het bereik van de zendmast aan de Bermweg, hoek Onderweg te Rotterdam.
Om 14:08 uur passeert de Smart met kenteken [kenteken] een camera van Vialis op de Bosdreef te Rotterdam ter hoogte van de Paradijsbrug, gaande in de richting van de Hoofdweg te Rotterdam, de stad uit.
Om 14:17 uur passeert de Smart met kenteken [kenteken] een camera van Vialis aan de Hoofdweg te Capelle aan den IJssel, gaande in de richting van Nieuwerkerk aan den IJssel dan wel de wijk Schollevaar te Capelle aan den IJssel.
Om 14:29 uur straalt de telefoon van de verdachte een zendmast aan op Hoofdweg-Noord te Nieuwerkerk aan den IJssel.
Om 14:42 uur belt [medeverdachte 2] naar het slachtoffer. De telefoon van het slachtoffer straalt een zendmast aan op de Beemsterhoek te Capelle aan den IJssel. [medeverdachte 2] bevindt zich nog onder het bereik van de zendmast aan de Bermweg hoek Onderweg te Rotterdam.
Om 15:14 uur belt [medeverdachte 2] naar het slachtoffer. Zowel het slachtoffer als [medeverdachte 2] bevinden zich binnen het bereik van de zendmast aan de Bermweg hoek Onderweg te Rotterdam. Dit is het laatste telefonische contact dat het slachtoffer heeft gehad.
Om 15:21 uur belt [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 5]. De telefoon van [medeverdachte 3] straalt daarbij een zendmast aan op de Bermweg hoek Onderweg te Rotterdam.
Tussen 15:22 uur en 15:43 heeft [medeverdachte 3] zesmaal telefonisch contact met [medeverdachte 6]. De telefoon van [medeverdachte 3] straalt daarbij afwisselend zendmasten aan op het Koningin Emmahof te Nieuwerkerk aan den IJssel en de Bermweg hoek Onderweg te Rotterdam aan. Gelet op de locaties van de zendmasten die [medeverdachte 6] aanstraalt is het aannemelijk dat hij zich op dat moment verplaatst vanuit de wijk Crooswijk te Rotterdam naar Nieuwerkerk aan den IJssel.
Tijdstip
Zendmastlocaties [medeverdachte 6]
Zendmastlocatie [medeverdachte 3]
15:22 uur
Schapendreef 131
Rotterdam
Koningin Emmahof 17
Nieuwerkerk aan den IJssel
15:25 uur
Crooswijksestraat 310
Rotterdam
Bermweg hoek Onderweg 1 Rotterdam
15:29 uur
Terbregseweg 300
Rotterdam
Bermweg hoek Onderweg 1 Rotterdam
15:33 uur
Koperstraat 35
Rotterdam
Koningin Emmahof 17
Nieuwerkerk aan den IJssel
15:40 uur
Hoofdweg 500
Rotterdam
Koningin Emmahof 17
Nieuwerkerk aan den IJssel
15:43 uur
Bermweg hoek Onderweg 1 Rotterdam
Koningin Emmahof 17
Nieuwerkerk aan den IJssel
Om 15:24 uur belt [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 5].
Om 15:33 uur straalt de telefoon van de verdachte een zendmast aan op de Hoogenveenenweg te Nieuwerkerk aan den IJssel.
Om 15:36 uur stuurt de verdachte een sms-bericht naar zijn broer met daarin de tekst: ‘Stuur is nr vn fittaboykiee’.
Om 15:37 uur ontvangt de verdachte een sms-bericht met daarin de tekst: ‘[telefoonnummer 2]’. Voornoemd telefoonnummer is in gebruik bij [medeverdachte 5].
Om 15:37 uur belt de verdachte naar [medeverdachte 5]. De telefoon van de verdachte straalt daarbij een zendmast aan op de Hoogenveenenweg te Nieuwerkerk aan den IJssel.
Om 15:38 uur belt de verdachte naar [medeverdachte 2].
Om 15:39 uur belt [medeverdachte 5] naar [medeverdachte 3]. De telefoon van [medeverdachte 3] straalt daarbij een zendmast aan op het Koningin Emmahof te Nieuwerkerk aan den IJssel.
Tussen 15:39 en 15:47 uur sturen de verdachte en [medeverdachte 2] elkaar de volgende sms-berichten. De telefoon van de verdachte straalt daarbij eerst een zendmast aan op de Hoogenveenenweg te Nieuwerkerk aan den IJssel en vervolgens op de Bermweg hoek Onderweg te Rotterdam.
Afzender
Tijdstip
Tekst
[verdachte]
15:39:05
Zet die scooter binnen
[verdachte]
15:39:29
Oke?
[medeverdachte 2]
15:39:44
Dat kan mog niet
[verdachte]
15:40:03
?
[medeverdachte 2]
15:40:27
Ik heb de sleutel niet
[verdachte]
15:40:59
Okee maar de kapper is al geweest?
[medeverdachte 2]
15:41:37
Ja en weg ze heeft niet alle puntjes geknipt
[verdachte]
15:44:21
oke maar [naam] is er dus vandoor?
[medeverdachte 2]
15:45:13
Yep
[verdachte]
15:45:46
Kom ff een balletje slaan snel
[verdachte]
15:46:08
Drinken we een bakkie daar.. leuk je te zien
[medeverdachte 2]
15:46:50
Wil je dat ik kom?
[verdachte]
15:47:17
Is [naam] weg ja of neee?
[medeverdachte 2]
15:47:30
Ja is weg
[medeverdachte 2]
15:47:56
Oh nee [naam].is er nog [naam 2] is weg
Om 15:48 uur belt de verdachte naar [medeverdachte 5]. De telefoon van de verdachte straalt daarbij een zendmast aan op het Koningin Emmahof te Nieuwerkerk aan den IJssel.
Om 15:50 uur belt de verdachte naar [medeverdachte 3]. De telefoon van [medeverdachte 3] straalt daarbij een zendmast aan op de Bermweg hoek Onderweg te Rotterdam.
Om 15:51 uur wordt [medeverdachte 3] gebeld door vermoedelijk zijn broer. De telefoon van [medeverdachte 3] straalt op dat moment een zendmast aan op de Essebaan te Capelle aan den IJssel.
Om 15:52 uur belt de verdachte naar [medeverdachte 2].
Tussen 15:50 en 15:58 uur sturen de verdachte en [medeverdachte 2] elkaar de volgende sms-berichten. De telefoon van de verdachte straalt daarbij een zendmast aan op de Bermweg hoek Onderweg te Rotterdam.
Afzender
Tijdstip
Tekst
[verdachte]
15:50:48
Maar hoe is ‘tt met [naam]?
[medeverdachte 2]
15:52:41
Die ligt alleen.maar ze heeft verdriet om haar vriendje denk maar weet nu niet wat ik tegen haar kan zeggen je weet hoe ik over relaties dek
[verdachte]
15:58:27
Kom je nog?
[verdachte]
15:58:34
Ik bestel alvast
Om 16:20 straalt de telefoon van de verdachte een zendmast aan op de Ligusterbaan te Capelle aan den IJssel.
Om 16:21 uur stuurt de verdachte een sms-bericht aan een Zwitsers telefoonnummer.
Om 16:22 uur passeert de Smart met kenteken [kenteken] een camera van Vialis aan de Hoofdweg te Rotterdam, gaande in de richting van Rotterdam.
Om 16:23 uur wordt de verdachte gebeld door het hiervoor bedoelde Zwitserse telefoonnummer. De verdachte straalt daarbij een zendmast aan op de Hoofdweg 500 te Rotterdam.
Om 16:27 uur straalt de telefoon van de verdachte een zendmast aan op de Burgaslaan te Rotterdam.
Om 16:34 uur passeert de Smart met kenteken [kenteken] een camera van Vialis aan de Hoofdweg te Capelle aan den IJssel, gaande in de richting van Nieuwerkerk aan den IJssel dan wel de wijk Schollevaar te Capelle aan den IJssel.
Om 16:36 uur belt [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 6]. De telefoon van [medeverdachte 3] straalt daarbij een zendmast aan op het Vredenoordplein te Rotterdam.
Om 16:45 uur belt [medeverdachte 5] naar [medeverdachte 3]. De telefoon van [medeverdachte 3] straalt daarbij een zendmast aan op het Vredenoordplein te Rotterdam.
Het hof overweegt dat niet iedere aanstraling van een zendmast op zichzelf bewijswaarde heeft, maar is van oordeel dat de zendmastgegevens in onderlinge samenhang beschouwd en bezien in het licht van hun opeenvolging in tijd voldoende betrouwbaar zijn om daaruit de (globale) locatie van de verdachte af te leiden.
Het hof stelt vast dat de verdachte voor het eerst ter terechtzitting in hoger beroep een verklaring heeft gegeven voor de zich in het dossier bevindende telecomgegevens zowel voor wat betreft de aangestraalde zendmasten, als de specifieke contacten op de desbetreffende dag. De verdachte heeft verklaard dat hij ten tijde van het ten laste gelegde handelde in verdovende middelen. De reden dat zijn telefoon op 2 augustus 2014 op verschillende plaatsen in Rotterdam zendmasten heeft aangestraald, is erin gelegen dat hij op dat moment afspraken had met klanten voor de verkoop van verdovende middelen. Een meer specifieke verklaring heeft de verdachte daarover (desgevraagd) niet willen geven.
Hoewel het hof wil aannemen dat de verdachte ten tijde van het ten laste gelegde handelde in verdovende middelen en dat zijn handelen die dag daar ook verband mee hield, acht het de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig voor zover die inhoudt dat de verdachte geen betrokkenheid heeft gehad bij de dood van het slachtoffer, zoals deze betrokkenheid door [medeverdachte 2] is geschetst. Het hof overweegt in dit verband dat de verdachte geen aannemelijke verklaring heeft gegeven voor de specifieke contacten die hij heeft gehad die dag. Ook desgevraagd heeft de verdachte over die specifieke contacten geen concrete verklaring afgelegd, hetgeen de verklaring van de verdachte in dat opzicht niet-verifieerbaar maakt, terwijl de verkeersgegevens zeer goed aansluiten bij de door [medeverdachte 2] gegeven lezing van de gebeurtenissen op 2 augustus 2014 en de rol van de verdachte daarbij. Het verweer wordt verworpen.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van het hof dat de verdachte betrokken is geweest bij de dood van het slachtoffer.
Medeplegen
Vervolgens is aan de orde of de verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met anderen, terwijl die samenwerking gericht was op het opzettelijk van het leven beroven van het slachtoffer.
Het hof stelt voorop dat de kwalificatie medeplegen slechts dan gerechtvaardigd is als de bewezen verklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Die bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit, terwijl niet is uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaan heeft uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht, kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal hoe dan ook van voldoende gewicht moeten zijn.
Uit de voor het bewijs gebruikte bewijsmiddelen leidt het hof af dat de verdachte binnen het criminele milieu een zakelijke relatie had met het slachtoffer. De verdachte heeft – om niet volledig opgehelderde redenen - iemand ingeschakeld om het slachtoffer van het leven te beroven. Die schutter was [medeverdachte 3]. [medeverdachte 2] heeft haar woning ter beschikking gesteld voor de op handen zijnde liquidatie en heeft het slachtoffer naar haar woning gelokt, wetende dat op dat moment [medeverdachte 3] klaarstond in de slaapkamer van haar zoontje om het slachtoffer dood te schieten. In opdracht van de verdachte heeft [medeverdachte 2] de telefoon die het slachtoffer een dag eerder bij zich had in de badkamer gelegd en heeft zij het slachtoffer bij binnenkomst bewust naar die badkamer verwezen. [medeverdachte 3] heeft vervolgens het slachtoffer neergeschoten. Voorafgaand én na het neerschieten van het slachtoffer is er onderling contact geweest – al dan niet indirect – tussen [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en de verdachte. Dat blijkt ook uit de hiervoor genoemde tijdlijn. [medeverdachte 2] heeft nadat het slachtoffer was neergeschoten de verdachte – die zich op enige afstand van de woning bevond – over het lot van het slachtoffer geïnformeerd. Tussen de verdachte, [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] was aldus sprake van een intensieve samenwerking. Nadien heeft de verdachte [medeverdachte 3] betaald met een deel van de verdovende middelen die na het neerschieten van het slachtoffer uit diens auto zijn gehaald.
Uit het voorgaande en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen volgt dat afspraken zijn gemaakt over de uitvoering van het delict en dat daarbij een onderlinge taakverdeling bestond. De verdachte had de regie en regelde en betaalde de schutter. [medeverdachte 2] stelde haar huis ter beschikking, lokte in opdracht van de verdachte het slachtoffer naar haar huis, legde voor zijn komst in opdracht van de verdachte de telefoon in de badkamer en verwees het slachtoffer vervolgens naar die badkamer, al die tijd wetende dat [medeverdachte 3] daar klaarstond teneinde het slachtoffer dood te schieten. De verdachte heeft (als initiator) bij de moord op het slachtoffer een onmisbare en essentiële rol vervuld door de schutter te regelen en te betalen en in het kader van de moord medeverdachte [medeverdachte 2] de nodige instructies te geven, waarmee hij ook zonder meer een bijdrage van een zodanig gewicht heeft geleverd aan de moord dat hij als medepleger daarvan moet worden aangemerkt. Daaraan doet niet af dat een voornaam deel van zijn bijdrage is geleverd in de aanloop naar (en ter voorbereiding van) de moord en dat hij ten tijde van de moord niet aanwezig was op de plaats delict, waarbij het hof er ten overvloede op wijst dat de verdachte ook een grote rol heeft gespeeld bij de (verdere) afhandeling van het onder 1 bewezen verklaarde delict.
Gelet op het voorgaande kan het niet anders dan dat de verdachte opzet had op het doden van het slachtoffer. Op grond van de genoemde omstandigheden acht het hof bewezen dat de verdachte zodanig nauw en bewust en gericht op het doden van het slachtoffer heeft samengewerkt met de medeverdachten, dat sprake is van medeplegen van het primair aan de verdachte ten laste gelegde feit.
Voorbedachte raad
Het hof stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten.
Voor de bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad acht het hof in het bijzonder de feiten en omstandigheden redengevend die al zijn genoemd in de overwegingen over medeplegen.
Daaruit volgt dat het delict, naar zijn aard, tot op zekere hoogte grondig is voorbereid en een nauwe samenwerking tussen de verdachten vereiste. Er is geen enkele aanwijzing dat de verdachte zekerheidshalve een schutter had geregeld en die schutter onverwacht of ongepland het slachtoffer heeft neergeschoten, mede in aanmerking genomen dat [medeverdachte 2] heeft verklaard dat de verdachte haar had gezegd dat het slachtoffer dood moest. Toen het slachtoffer naar de woning van [medeverdachte 2] werd gelokt, stond de door de verdachte geregelde schutter al klaar om het slachtoffer dood te schieten, terwijl de verdachte op enige afstand wachtte totdat de schutter had gedaan waarvoor hij later door de verdachte zou worden betaald.
Gelet op deze omstandigheden is het hof van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte en zijn medeverdachten het vooropgezette plan hadden het slachtoffer van het leven te beroven. Het hof neemt op grond hiervan als vaststaand aan dat (ook) de verdachte, vóór de uitvoering van de daad, heeft nagedacht over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan daadwerkelijk rekenschap heeft gegeven. Van enige ogenblikkelijke gemoedsopwelling waarin de (mede)verdachte zou hebben gehandeld, is niet gebleken. Evenmin is gebleken van andere contra-indicaties die aan het aannemen van voorbedachte raad in de weg staan. Dat de verdachte en zijn medeverdachten zich nadien geen raad wisten met het stoffelijk overschot van het slachtoffer beschouwt het hof – anders dan de raadsman – niet als een dergelijke contra-indicatie.
Het hof is dan ook van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld. Dat maakt dat het onder 1 primair ten laste gelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Voorwaardelijk verzoek
Voor het geval het hof de verklaringen van [medeverdachte 2] voor het bewijs zal bezigen, heeft de verdediging – in aansluiting op het in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 3] gedane verzoek - verzocht een reconstructie te laten plaatsvinden teneinde een beter inzicht te verkrijgen in de betrouwbaarheid van haar verklaringen.
Het hof acht het – mede gezien de (summiere) onderbouwing van het verzoek - niet noodzakelijk om aan de hand van een reconstructie een beter inzicht te verkrijgen omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van [medeverdachte 2]. Het hof acht zich op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in voldoende mate voorgelicht.
Feiten 2 en 3
De bewezenverklaring van deze feiten volgt uit de bewijsmiddelen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1. primair
hij op
of omstreeks 02 augustus 2014 te Nieuwerkerk aan den IJssel, gemeente Zuidplas,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging met
een ander ofanderen,
althans alleen,opzettelijk en met voorbedachte rade, een persoon genaamd [slachtoffer] van het leven heeft beroofd,
doorimmers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s)opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, met een
pistool en/of (hagel
)geweer,
althans een vuurwapen, één of meerkogel
(s
)in het lichaam van die [slachtoffer] af
te vurengevuurd en/of (met kracht) met een hamer, althans een hard en/of zwaar en/of stomp voorwerp, tegen/op het hoofd van die [slachtoffer], heeft geslagen,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
2.
hij op
één of meertijdstip
(pen
)in of omstreeks de periode van
2 augustus 2014 tot en met
6 augustus 2014, in de gemeente
(n
)Zuidplas en
/of Rotterdam en/ofVlaardingen
en/of elders in Nederland, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met
eenander
en,
althans alleen,een lijk (te weten het lichaam van de overleden [slachtoffer]) heeft verborgen en
/ofweggevoerd en
/ofweggemaakt, met het oogmerk om het feit en
/ofde oorzaak van het overlijden te verhelen,
immers
heeft/hebben verdachte en
/ofzijn mededader
(s
),
  • dat lijk enige tijd bewaard, in de door
  • dat lijk
  • dat lijk (in die container/kliko),
  • die (personen)auto en
  • (in de loods gelegen aan de [straatnaam] te Vlaardingen en
  • die
  • (aldaar)de container/kliko
    en/of (inhoudende
    )het lijk (vanaf een steiger gelegen aan het Oeverbospad te Vlaardi
    ng
    nen) in
    een/het water
    aan/langsvande Nieuwe Waterweg te Vlaardingen
    gedumpt en/ofgeduwd
    /gegooid/geslingerden
    /of
  • dat lijk (
3.
hij op
of omstreeks10 oktober 2014 te Rotterdam
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad
  • ongeveer 94,4 gram
  • ongeveer3051
    pillen(
    stuks,zijnde 854,3 gram)
    (XTC)pillen, in elk geval een hoeveelheidvan een materiaal bevattende amfetamine,
zijnde cocaïne en
/ofamfetamine
(telkens
)een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van moord.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van een lijk verbergen en wegvoeren en wegmaken met het oogmerk om het feit en de oorzaak van het overlijden te verhelen.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van een moord. Het slachtoffer was een zakelijke relatie van de verdachte uit het criminele milieu. De verdachte heeft anderen betrokken in zijn plan om het slachtoffer van het leven te beroven, heeft een schutter ingeschakeld en een andere medeverdachte opdracht gegeven het slachtoffer naar haar woning te lokken, de telefoon die het slachtoffer een dag eerder bij haar had achtergelaten in de badkamer te leggen en hem bij binnenkomst naar de badkamer te verwijzen, alwaar de schutter het slachtoffer in opdracht van de verdachte vrijwel direct op een kille wijze heeft neergeschoten. Na afloop heeft de verdachte de schutter betaald met een deel van de verdovende middelen die hij na het neerschieten van het slachtoffer uit diens auto heeft gehaald.
De dagen na de moord heeft de verdachte met de medeverdachten het lijk van het slachtoffer, nadat dit nog een nacht in de woning van een van de medeverdachten had gelegen, in een kliko vervoerd en opgeslagen in een door de verdachte geregelde loods. Het lichaam van het slachtoffer is daar vervolgens gedeeltelijk in cement gegoten. De kliko met daarin het stoffelijk overschot is uiteindelijk met een bestelbus vervoerd naar een bos bij de Nieuwe Waterweg en aldaar door de verdachte en een medeverdachte in het water gedumpt. Ruim twee maanden later is het lichaam daar zwaar verminkt en vrijwel onherkenbaar teruggevonden.
Een medeverdachte heeft met zijn handelen op brute wijze een einde gemaakt aan het leven van het slachtoffer en hem daarmee de mogelijkheid ontnomen het leven te leiden dat hij toen nog voor zich had. De verdachte heeft hieraan een essentiële bijdrage geleverd. Het handelen van de verdachte getuigt van een groot gebrek aan respect voor het leven van een ander. Bovendien hebben de verdachte en zijn medeverdachten met hun handelen aan de naaste familie van het slachtoffer onnoemelijk veel en onherstelbaar leed toegebracht. Daar komt nog bij dat de verdachte op een zeer respectloze en zeer mensonterende wijze is omgegaan met het lichaam van het slachtoffer. Hij is daarbij uitsluitend uit geweest op het eigen belang van degenen die zouden kunnen worden beschouwd als bij het overlijden van het slachtoffer betrokken. Door dit handelen is de familie van het slachtoffer lange tijd in onzekerheid geweest over wat er met het slachtoffer was gebeurd en hebben zij door de toestand waarin het lichaam van het slachtoffer zich bevond ook geen afscheid van het slachtoffer kunnen nemen.
De door de verdachte begane feiten en zijn voorname rol daarbij rechtvaardigen – uit het oogpunt van vergelding en mede in het licht van de generale en speciale preventie – naar het oordeel van het hof een vrijheidsbenemende straf van zeer lange duur.
Het hof stelt vast dat de verdachte zich naast de hiervoor benoemde feiten ook heeft schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs.
Het hof constateert voorts dat de verdachte, aanvankelijk heeft gezwegen en vervolgens stellig heeft ontkend iets met de moord te maken te hebben, waarbij hij de schuld volledig op [medeverdachte 2] probeerde af te schuiven. Hij heeft hierdoor blijk gegeven ten enenmale het inzicht in het verwerpelijke van zijn handelen te missen, terwijl hij ook geen werkelijk begrip heeft getoond voor het leed dat hij anderen heeft aangedaan.
Het hof constateert tot slot dat de zaak in hoger beroep niet binnen de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM is afgedaan. Het hof stelt vast dat de verdachte op 31 mei 2016 hoger beroep heeft ingesteld en dat het hof op 24 juli 2019 arrest wijst. Dit maakt dat de redelijke termijn in hoger beroep met meer dan 21 maanden is overschreden. Het hof stelt vast dat door de verdediging onderzoekswensen zijn ingediend die op de regiezitting van 6 juni 2017 grotendeels zijn toegewezen. Tussen de afronding van het naar aanleiding van de onderzoekswensen uitgevoerde onderzoek en de inhoudelijke behandeling op 1 en 2 juli 2019 is echter een lange periode van inactiviteit gelegen. Voor deze periode van inactiviteit zijn geen bijzondere redenen aan te wijzen die voor rekening van de verdachte zouden moeten komen. De overschrijding van de redelijke termijn zal een matiging van de straf tot gevolg moeten hebben. Het hof zal vanwege deze overschrijding, in plaats van de passend geachte gevangenisstraf voor de duur van 17 jaren, de straf matigen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren.
Verzoek tot opheffing voorlopige hechtenis
De raadsman heeft ter terechtzitting van 2 juli 2019 verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen indien de verdachte van het onder 1 ten laste gelegde integraal wordt vrijgesproken.
Nu het hof de verdachte onder meer ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 jaren, zal het hof het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen, in aanmerking genomen dat de gronden en bezwaren die hebben geleid tot de voorlopige hechtenis thans nog onverkort aanwezig zijn.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 47, 57, 151 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
16 (zestien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. R.J. de Bruijn en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. K. Elema.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 24 juli 2019.