In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter. De zaak betreft een huurovereenkomst tussen [geïntimeerde] en [naam 3], waarbij [appellant] zich in eerste aanleg had gevoegd aan de zijde van [naam 3]. De kantonrechter had de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen, waaronder de verklaring voor recht dat de huurovereenkomst rechtsgeldig was vernietigd en de ontruiming van de woning. In hoger beroep heeft [appellant] zich beroepen op eigen rechten, maar het hof oordeelt dat hij in dit stadium geen eigen vorderingen kan instellen, omdat hij slechts een gevoegde partij was in de eerdere procedure. Het hof wijst de grieven van [appellant] af en veroordeelt hem in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van [geïntimeerde] zijn begroot op € 3.540, met een nasalaris voor de advocaat. Het hof verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad en wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.