Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
arrest van 23 april 2019
Het verloop van het geding
- een brief met bijlagen van mr. M.C. Schraven van 19 februari 2019;
- een brief met bijlagen van mr. M.M.C. van der Sanden van 20 februari 2019
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om een vordering van de vrouw tot uitvoerbaarverklaring bij lijfsdwang van alimentatiebeschikkingen uit 2015 en 2016. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag, waarin haar verzoek om lijfsdwang werd afgewezen. De rechtbank had geoordeeld dat de man voldoende aannemelijk had gemaakt dat hij niet in staat was om aan zijn alimentatieverplichtingen te voldoen, wat werd gekarakteriseerd als betalingsonmacht. De vrouw heeft in hoger beroep aangevoerd dat de man wel degelijk in staat is om te betalen en dat zijn betalingsachterstand haar in een moeilijke financiële positie heeft gebracht. De man heeft echter verweer gevoerd en gesteld dat hij niet in staat is om te betalen.
Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw haar vordering baseert op alimentatiebeschikkingen die inmiddels zijn gewijzigd door de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Hierdoor is de basis voor de vordering niet meer actueel, wat leidt tot de afwijzing van de vordering tot lijfsdwang. Het hof heeft ook opgemerkt dat er in het verleden sprake is geweest van betalingsonmacht aan de zijde van de man, en dat de vrouw niet heeft aangetoond dat er nu sprake is van betalingsonwil. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat gebruikelijk is in familiezaken. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bekrachtigd en de vordering van de vrouw afgewezen.