ECLI:NL:GHDHA:2019:1923

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2019
Publicatiedatum
16 juli 2019
Zaaknummer
22-001964-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag met verminderde toerekeningsvatbaarheid; gevangenisstraf van 7 jaren

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1967 en thans gedetineerd in Huis van Bewaring Zwolle, was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaren voor doodslag op zijn 74-jarige schoonvader. De verdachte had op 16 juni 2017 in Bodegraven zijn schoonvader met een hondenriem gewurgd, wat leidde tot de dood van het slachtoffer. De advocaat-generaal vorderde in hoger beroep een gevangenisstraf van zeven jaren, met aftrek van voorarrest.

Het hof heeft de zaak onderzocht op basis van de terechtzittingen in eerste aanleg en het hoger beroep. Het hof oordeelde dat de verdachte het ten laste gelegde feit had begaan, maar dat hij in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. Dit werd onderbouwd door rapportages die aantoonden dat de verdachte leed aan een bipolaire stoornis en dat zijn mentale draagkracht onder druk stond ten tijde van het delict. Het hof heeft de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven jaren, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van de verdachte en het lage recidiverisico. De uitspraak is gedaan in het openbaar op 17 juli 2019.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001964-18
Parketnummer: 09-827367-17
Datum uitspraak: 17 juli 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 26 april 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [plaats] op [geboortedag] 1967,
[adres],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring Zwolle te Zwolle.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 3 juli 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 16 juni 2017 te Bodegraven, gemeente Bodegraven-Reeuwijk en/of Gouda, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] met een (honden)riem, althans enig voorwerp, gewurgd door die (honden)riem, althans dat voorwerp, om de hals/nek van die [slachtoffer] te doen en/of (vervolgens) daaraan te trekken en/of (vervolgens) die riem, althans dat voorwerp, aangetrokken te houden (waardoor de ademhaling van die [slachtoffer] werd belemmerd), tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, behoudens ten aanzien van de opgelegde straf. De advocaat-generaal heeft, in zoverre opnieuw rechtdoende, gevorderd dat de verdachte ter zake van het ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 16 juni 2017 te Bodegraven, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet die [slachtoffer] met een hondenriem, gewurgd door die hondenriem, om de hals/nek van die [slachtoffer] te doen en vervolgens daaraan te trekken en vervolgens die riem aangetrokken te houden waardoor de ademhaling van die [slachtoffer] werd belemmerd, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zijn 74-jarige schoonvader van het leven beroofd door hem met een hondenriem met volle kracht naar de grond te trekken en te wurgen. De verdachte heeft daarna het lichaam van zijn overleden schoonvader in zijn werkbus gelegd en is vervolgens met deze bus naar het politiebureau gereden om zichzelf aan te geven.
Het hof stelt voorop dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een zeer ernstig levensdelict. Hij heeft zijn schoonvader het meest kostbare bezit – het leven – afgenomen. De verdachte heeft door aldus te handelen onbeschrijfelijk leed veroorzaakt bij de naasten van het slachtoffer en zijn eigen gezin. Het spreekt voor zich dat het een ander van het leven beroven op zichzelf een langdurige gevangenisstraf rechtvaardigt.
Uit een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 18 juni 2019 blijkt dat hij eenmaal eerder, geruime tijd geleden, onherroepelijk is veroordeeld voor een verkeersdelict.
Bij het bepalen van de straf houdt het hof er in strafverminderende zin rekening mee dat de verdachte zichzelf vrijwel direct na het plegen van de doodslag heeft aangegeven bij de politie en daarna, gedurende het strafrechtelijk onderzoek, openheid van zaken heeft gegeven en consistent heeft verklaard. Tevens heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep (nogmaals) benadrukt dat hij de verantwoordelijkheid neemt voor het door hem begane zeer heftige geweldsincident en zijn spijt daarover betuigd.
Het hof heeft tevens acht geslagen op de verschillende rapportages die over de verdachte zijn opgemaakt. Het hof heeft in het bijzonder gelet op het Pro Justitia Triple onderzoek d.d. 3 november 2017, opgemaakt door [GZ-psycholoog], [psychiater] en [forensisch milieuonderzoeker] en het recente reclasseringsadvies d.d. 28 maart 2019, opgemaakt door [reclasseringsmedewerker] en [reclasseringsmedewerker]. Uit het genoemde Pro Justitia Triple onderzoek blijkt dat de verdachte lijdt aan een bipolaire I stoornis, waarbij hij ten tijde van het ten laste gelegde in een depressieve episode zat. Voorts is er sprake van vermijdende, narcistische en dwangmatige trekken in zijn persoonlijkheid. De mentale draagkracht van de verdachte stond vanwege zijn depressieve klachten behoorlijk onder druk en dit kwam op de bewuste avond – toen zijn schoonvader onverwachts bij hem thuis langskwam en tergende opmerkingen in zijn richting maakte – alleen nog maar meer onder druk te staan als gevolg van oplopende woede en frustratie. De verdachte heeft hier zelf onvoldoende zicht op gehad en was op dat moment niet langer in staat de reeds geruime tijd opgekropte emoties te controleren. Deze emoties lijken betrokkene te hebben overspoeld, zich uitend in de heftige agressieve impulsdoorbraak in de vorm van het hem ten laste gelegde feit. Uit het onderzoek blijkt dat de verdachte zich weliswaar bewust is van de wederrechtelijkheid van zijn handelen, maar dat hij op het moment van het ten laste gelegde onvoldoende in staat was om naar dit besef te handelen en eveneens onvoldoende in staat was om zijn gedrag op meer gezonde wijze bij te sturen. De onderzoekers in het Pro Justitia Triple onderzoek adviseren derhalve om het ten laste gelegde (indien bewezenverklaard) in een verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen.
Het hof neemt voormelde conclusies over en maakt deze tot de zijne. Op grond van de vastgestelde stoornis is het hof van oordeel dat de verdachte ten tijde van het delict als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Het hof zal bij de op te leggen straf rekening houden met deze verminderde toerekeningsvatbaarheid. Uit beide genoemde rapportages blijkt voorts nog dat het recidiverisico voor een soortgelijk delict als laag wordt ingeschat. Tevens is gebleken dat de verdachte inmiddels behandelingen ondergaat (en heeft ondergaan) - waarin hij ook gemotiveerd is gebleken -, vanwege de bij hem vastgestelde stoornis.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op artikel 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals dat rechtens geldt dan wel gold.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Dit arrest is gewezen door mr. Chr.A. Baardman,
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. L.A. Pit, in bijzijn van de griffier mr. A.F. Bijl.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 juli 2019.