ECLI:NL:GHDHA:2019:1834

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2019
Publicatiedatum
9 juli 2019
Zaaknummer
22-005019-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor mishandeling en vernieling met taakstraf als gevolg

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van mishandeling en vernieling. De feiten dateren uit november 2016, waarbij de verdachte zijn ex-vriendin heeft mishandeld. Ondanks het volgen van een BORG-training in juli 2017, heeft de verdachte in september 2018 tijdens een ruzie met zijn nieuwe ex-vriendin haar slaapkamermuur beschadigd. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis.

In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken van een deel van de aanklachten, maar het hof heeft geoordeeld dat het hoger beroep van de verdachte niet-ontvankelijk is voor zover het gericht is tegen de vrijspraak. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te bevestigen verworpen en heeft de verdachte alsnog schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep voor de vrijspraak, maar heeft de andere aanklachten wel beoordeeld.

De strafbaarheid van de verdachte is vastgesteld, en het hof heeft de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen. De verdachte heeft een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de integriteit van de slachtoffers, wat heeft geleid tot een gevoel van onveiligheid. Het hof heeft besloten tot een taakstraf als passende reactie op de gepleegde feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005019-18
Parketnummers: 10-199885-18 en 10-244318-16
Datum uitspraak: 8 juli 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 11 december 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op geboortejaar] 1995,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 24 juni 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 van parketnummer 10-199885-18 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 2 van parketnummer 10-199885-18 en onder 1 en 2 van parketnummer 10-244318-16 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uur, subsidiair 20 dagen hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 1 van parketnummer 10-199885-18 is ten laste gelegd. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak.
Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open.
Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman, overeenkomstig zijn overgelegde pleitnotities, primair aangevoerd dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk dient te worden verklaard ten aanzien van de ten laste gelegde vernieling onder parketnummer 10-199885-18 nu aangeefster in haar aangifte van mishandeling expliciet heeft aangegeven geen aangifte te willen doen van vernieling (p. 5 aangifte).
In dit verband heeft de raadsman aangevoerd dat uit artikel 316 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht voortvloeit dat de situatie van de verdachte en zijn ex-vriendin gelijk moet worden gesteld aan de van tafel en bed gescheiden echtgenoten of bepaalde bloedverwanten.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het standpunt van de raadsman vindt geen steun in het recht. De relatie van de verdachte en zijn ex-vriendin, aangeefster, is geen relatie als bedoeld in artikel 316 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht en kan daarmee niet worden gelijkgesteld, zodat genoemde bepaling in deze niet van toepassing is.
Het hof verwerpt dit verweer van de raadsman.
Ten aanzien van de mishandelingen zoals tenlastegelegd onder 10-244318-16 heeft de raadsman ook bepleit dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard nu de mishandelingen voorwaardelijk waren geseponeerd onder de voorwaarde dat de verdachte zich binnen twee jaar niet schuldig zou maken aan een strafbaar feit. De verdachte heeft zich, conform het eerder gevoerde verweer van de verdediging niet binnen twee jaar schuldig gemaakt aan een strafbaar feit en de verdediging stelt zich op het standpunt dat de verdachte daardoor feitelijk heeft voldaan aan de gestelde voorwaarde bij het voorwaardelijk sepot. De raadsman stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie ook ten aanzien van deze feiten niet-ontvankelijk zou moeten worden verklaard.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Reeds omdat het voorgaande verweer is verworpen kan het daarop voortbouwende onderhavige verweer evenmin slagen.
Daarnaast overweegt het hof dat uit de door de verdediging ingebrachte sepotbrief blijkt dat aan het voorwaardelijk sepot niet alleen de voorwaarde is gesteld dat geen strafbaar feit zal worden gepleegd, maar ook dat de verdachte zich niet op andere wijze zal misdragen, zodat ook om die reden het verweer niet kan slagen.
Het verweer wordt daarom verworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - voor zover thans nog onderworpen aan het oordeel van het Hof - ten laste gelegd dat:
Zaak met parketnummer 10-199885-18:
2.
hij, op of omstreeks 30 september 2018, te Rotterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een (slaapkamer)muur, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [aangever 1] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Zaak met parketnummer 10-244318-16 (gevoegd):
1.
hij op of omstreeks 20 november 2016 te Rotterdam [aangever 2] heeft mishandeld door haar op/tegen de arm te slaan/stompen;
2.
hij op of omstreeks 29 november 2016 te Rotterdam [aangever 2] heeft mishandeld door haar op/tegen het hoofd te slaan/stompen en/of tegen het lichaam te duwen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-199885-18 onder 2 en in de zaak met parketnummer 10-244318-16 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Zaak met parketnummer 10-199885-18:
2.
hij, op
of omstreeks30 september 2018, te Rotterdam, opzettelijk en wederrechtelijk een (slaapkamer)muur,
in elk geval enig goed, datdiegeheel of ten dele aan een ander, te wetenaan [aangever 1] toebehoorde, heeft
vernield,beschadigd
, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Zaak met parketnummer 10-244318-16 (gevoegd):
1.
hij op
of omstreeks20 november 2016 te Rotterdam [aangever 2] heeft mishandeld door haar
op/tegen de arm te
slaan/stompen;
2.
hij op
of omstreeks29 november 2016 te Rotterdam [aangever 2] heeft mishandeld door haar
op/tegen het hoofd te
slaan/stompen en
/oftegen het lichaam te duwen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het in de zaak met parketnummer 10-199885-18 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Het in de zaak met parketnummer 10-244318-16 onder 1 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het in de zaak met parketnummer 10-244318-16 onder 2 bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft op twee momenten in november 2016 zijn ex-vriendin op de bewezen verklaarde wijze mishandeld. Verdachte heeft naar aanleiding van deze feiten in juli 2017 een BORG-training met positief resultaat afgerond. In september 2018 heeft de verdachte, ondanks het volgen van deze training, tijdens een ruzie met zijn nieuwe (inmiddels ex-)vriendin haar slaapkamermuur op de bewezenverklaarde wijze beschadigd. Door zijn handelen heeft de verdachte een ontoelaatbare inbreuk gemaakt op de integriteit van de slachtoffers en op hun gevoel van veiligheid in de eigen leefomgeving. Dergelijke feiten versterken bovendien de in de samenlevende gevoelens van angst en onveiligheid.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 7 juni 2019.
Het hof is - alles afwegende en mede gelet op de belangen van generale en speciale preventie - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het in de zaak met parketnummer 10-199885-18 onder 1 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het inhoudelijk oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 10-199885-18 onder 2 en in de zaak met parketnummer 10-244318-16 onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 10-199885-18 onder 2 en in de zaak met parketnummer 10-244318-16 onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar, mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. M.A.J. van de Kar, in bijzijn van de griffier mr. E.K.B. Bijl.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 juli 2019.