Beoordeling van het hoger beroep
1. Bij beschikking van 25 januari 2012 van de rechtbank Rotterdam, locatie Dordrecht, is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Bij die beschikking is tevens de hoofdverblijfplaats van de drie, destijds minderjarige, kinderen van partijen, waaronder de na te noemen zoon, bepaald bij de vrouw. Volgens de inleidende dagvaarding is de echtscheidingsbeschikking op 27 februari 2012 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter - overeenkomstig de inleidende vordering van de vrouw en uitvoerbaar bij voorraad - de man veroordeeld om aan de vrouw tegen kwijting te betalen € 3.926,70. Tevens is de man in de proceskosten veroordeeld. De kantonrechter heeft voormelde vordering van de vrouw als op de wet gegrond toegewezen, aangezien de man had verzuimd tijdig verweer te voeren.
3. De man vordert dat het het hof moge behagen, bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende, het door de vrouw in eerste aanleg gevorderde, voor zover dat door de kantonrechter is toegewezen, alsnog af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van dit geding.
4. In geschil is wie van partijen recht heeft op de kinderbijslag en het kindgebonden budget ten behoeve van de minderjarige zoon van partijen, [volgt naam] , geboren op [in] 2004 te [plaatsnaam] (hierna ook: de zoon) over de periode vanaf november 2017 tot en met juli 2018.
5. De vrouw heeft zich in eerste aanleg op het standpunt gesteld dat de man in november 2017 onrechtmatig het hoofdverblijf van de zoon heeft gewijzigd door hem op zijn adres in te schrijven. De zoon heeft volgens de vrouw nimmer feitelijk of juridisch het hoofdverblijf gehad bij de man. Hij heeft altijd bij haar verbleven en gewoond. Hierdoor is de vrouw over de periode vanaf november 2017 tot en met juli 2018 de kinderbijslag en het kindgebonden budget voor de zoon misgelopen. Zij heeft in eerste aanleg teruggave van het desbetreffende bedrag van € 3.926,70 gevorderd, omdat de man dit ten onrechte zou hebben geïnd en kennelijk zou hebben aangewend voor een vakantie.
6. De man is van mening dat de kantonrechter de vordering van de vrouw ten onrechte heeft toegewezen. Hoewel bij de echtscheidingsbeschikking de hoofdverblijfplaats van de zoon bij de vrouw is bepaald, is de zoon volgens de man feitelijk vrij snel bij hem gaan wonen. Enkel uit financieel oogpunt is de zoon op het adres van de vrouw ingeschreven blijven staan. Op enig moment had de man er genoeg van dat de vrouw de kinderbijslag en het kindgebonden budget voor de zoon opstreek, terwijl de man de dagelijkse zorg voor hem had en nog steeds heeft. Om die reden heeft de man de zoon op zijn adres laten inschrijven. Volgens de man is de zoon sinds medio juni/juli 2017 formeel bij hem gaan wonen en is hij ingeschreven op het adres van de man, zodat de man daarmee recht had en heeft op de kinderbijslag en het kindgebonden budget voor de zoon.
7. Het hof stelt voorop dat voor zover sprake is van omissies in eerste aanleg, het onderhavige hoger beroep mede ertoe dient die te herstellen. De eerste grief van de man dat de rechtbank na het verlenen van uitstel voor het indienen van verweer heeft verzuimd hem mee te delen op welke datum zijn verweer moest zijn ingediend, behoeft derhalve geen inhoudelijke bespreking.
8. Het hof stelt voorts vast dat de man geen compleet procesdossier heeft overgelegd. De bijlagen bij de inleidende dagvaarding van de vrouw ontbreken. Nu de man arrest heeft gevraagd en tegen de vrouw verstek is verleend, zal het hof recht doen op het overgelegde procesdossier.
9. Het hof overweegt als volgt. De vrouw heeft haar inleidende vordering gegrond op ongerechtvaardigde verrijking, dan wel onverschuldigde betaling, dan wel onrechtmatige daad. Op haar rust de stelplicht zo concreet mogelijk alle feitelijke elementen te stellen die voortvloeien uit de wettelijke vereisten voor de door haar aangevoerde wettelijke grondslagen. Indien de feiten waarvoor de vrouw stelplicht heeft door de man worden betwist, ligt bij de vrouw de bewijslast voor die feiten.
10. Het hof is van oordeel dat voor zover de vrouw al heeft voldaan aan haar stelplicht, zij in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man haar stelling dat de zoon altijd bij haar heeft verbleven en gewoond, zodat zij recht had op de kinderbijslag en het kindgebonden budget over de periode vanaf november 2017 tot en met juli 2018, in het geheel niet heeft onderbouwd. Nu de vrouw evenmin een bewijsaanbod heeft gedaan, zal het hof het bestreden vonnis vernietigen en de inleidende vordering van de vrouw alsnog afwijzen. Aan hetgeen overigens naar voren is gebracht, komt het hof niet meer toe.
11. Aangezien de onderhavige zaak van familierechtelijke aard is, zal het hof de proceskosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het verzoek van de man de vrouw te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep zal worden afgewezen.
12. Dit alles leidt tot de volgende beslissing.