Beoordeling van het incident
1. Partijen hebben samengewoond en op 1 september 2000 een samenlevingsovereenkomst gesloten. Aan de samenleving is op 24 mei 2017 een einde gekomen.
2. Tussen partijen is onenigheid ontstaan over de verdeling van een eenvoudige gemeenschap, bestaande uit de woning aan de [adres] , een auto van het merk [volgt merk] , inboedelzaken en een banktegoed.
3. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank, in conventie en in reconventie, als volgt beslist:
- deelt het aandeel van de vrouw in de woning te [plaatsnaam] aan de man toe, onder de voorwaarde dat de man de hypotheekschuld bij [volgt naam] ten bedrage van € 345.000,- als eigen schuld draagt en de vrouw door de bank wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid;
- gelast partijen om binnen een maand na de uitspraakdatum voor beider rekening aan [volgt naam] Makelaardij te [plaatsnaam] de opdracht te geven om de woning te taxeren, en bepaalt dat de huidige waarde van de woning voor partijen bindend wordt vastgesteld door voornoemde makelaarskantoor;
- bepaalt dat in het geval de voorwaarde voor toedeling van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man wordt vervuld, de vordering van de man van € 87.771,50 uiterlijk op de dag van de levering van de woning dient te worden verrekend met de vordering van de vrouw op de man uit overbedeling van de man, ter grootte van de helft van de overwaarde van de woning, waarbij de overwaarde van de woning wordt berekend door de waarde van de woning te verminderen met de hypotheekschuld van € 345.000,-;
- bepaalt dat partijen elk gehouden zijn om de helft van de kosten, verbonden aan de uitvoering van deze verdeling, te voldoen;
- bepaalt dat partijen met betrekking tot de inboedel uitvoering dienen te geven aan het verdelingsvoorstel dat als productie 8 bij de dagvaarding is overgelegd, en veroordeelt de man wegens overbedeling tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 5.665,-;
- deelt de [volgt merk] aan de man toe en veroordeelt de man wegens overbedeling tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 10.050,-;
- veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 70.986,77, vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van 2 maart 2017 tot de dag der voldoening.
De rechtbank heeft het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
4. De vrouw is tijdig in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis. Zij vordert in het incident dat het hof de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis zal schorsen.
5. De man heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering in het incident, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het incident.
Bespreking van het incident
6. De vrouw licht haar incidentele vordering als volgt toe. Op 11 april 2019 heeft de man het bestreden vonnis aan de vrouw laten betekenen en is haar bevel gedaan om binnen twee dagen aan de inhoud van het vonnis te voldoen en aan de man te betalen een bedrag van € 58.356,36, bij gebreke waarvan tot tenuitvoerlegging van het vonnis zal worden overgegaan. Tegenover de vordering van de man staat een – voorwaardelijke – vordering van de vrouw op de man van € 34.728,50, zijnde de helft van de te verdelen overwaarde van de aan de man toegedeelde woning. De vrouw is nog niet ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank, waardoor haar aandeel in de woning nog niet is overgedragen aan de man. De man is niet bereid om de executie van het bestreden vonnis te schorsen totdat in hoger beroep is beslist. Bij een marginale toetsing van de grieven blijkt dat het bestreden vonnis niet juist is gewezen en daarom niet in stand kan blijven, aldus de vrouw. Verder stelt zij dat de man geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, aangezien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust. Daarbij komt dat de man vermogend is, een royaal inkomen en een aanzienlijk spaartegoed heeft, terwijl de vrouw amper kan rondkomen en financieel niet in staat is om het bedrag dat zij aan de man verschuldigd is ineens te betalen. De onmiddellijke tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis zal tot ingrijpende en onomkeerbare gevolgen leiden. In deze omstandigheden maakt de man misbruik van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, aldus de vrouw.
7. De man verweert zich als volgt. Ervan uitgaande dat de vrouw de schorsing nastreeft van alle onderdelen van de beslissing van de rechtbank in het bestreden vonnis, heeft de vrouw nagelaten per onderdeel aan te geven wat haar precieze belang is bij de gevorderde schorsing. Nu zij dat niet heeft gedaan, is het belang van de vrouw bij de gevorderde schorsing onvoldoende onderbouwd, zodat de vordering reeds op deze grond afgewezen dient te worden. De omstandigheid dat aan de overdracht van het eigendomsdeel van de vrouw in de woning de voorwaarde van ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank is verbonden, levert geen zelfstandig belang op dat schorsing rechtvaardigt. De schorsing is niet nodig om vervulling van die voorwaarde af te dwingen. Ook het feit dat de vrouw op grond van het bestreden vonnis een (tegen)vordering heeft op de man, vormt geen belang voor de verlangde schorsing. Gesteld noch gebleken is dat verrekening niet mogelijk is, en bovendien volgt uit het bestreden vonnis dat de vordering van de man substantieel hoger is dan de (tegen)vordering van de vrouw. Verder betoogt de man dat een onvermogen van de vrouw om tot betaling van het door haar verschuldigde bedrag over te gaan, geen relevant belang vormt voor schorsing. Ten slotte voert de man aan dat de vrouw zich weliswaar op het standpunt stelt dat sprake is van een juridische en/of feitelijke misslag in het bestreden vonnis, maar dat de vrouw dit verder onvoldoende heeft onderbouwd.
8. Bij de beoordeling van de incidentele vordering van de vrouw hanteert het hof het volgende toetsingskader, ontleend aan onder andere HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR: 2008:BC5012.
( i) Om te beginnen geldt dat de incidenteel eiser belang moet hebben bij de verlangde schorsing van de uitvoerbaarverklaring van de beslissing in eerste aanleg.
(ii) Voorts zal bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen moeten worden nagegaan of het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist.
(iii) Bij deze belangenafweging moet de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing blijven.
(iv) Aangezien bij deze beoordeling ook geldt, dat in beginsel moet worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, zal de incidenteel eiser aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag moeten leggen die bij de door de vorige rechter gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak van de vorige rechter hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken, dan wel zal de incidenteel eiser aannemelijk moeten maken dat het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust.
9. De man heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw zal veroordelen tot betaling aan hem van € 87.771,50 uit hoofde van vergoedingsrechten en van € 70.986,77 uit hoofde van onrechtmatige daad of ongerechtvaardigde verrijking. Voor zover van belang heeft de rechtbank het aandeel van de vrouw in de woning toegedeeld aan de man, onder de voorwaarde dat de man de hypotheekschuld als eigen schuld draagt en de vrouw door de bank wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid. In het verlengde hiervan heeft de rechtbank beslist dat, in geval de voorwaarde voor toedeling van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man wordt vervuld, de vordering van de man van € 87.771,50 uiterlijk op de dag van de levering van de woning dient te worden verrekend met de vordering van de vrouw op de man uit overbedeling van de man. Voorts heeft de rechtbank de vrouw veroordeeld tot betaling aan de man van een bedrag van € 70.986,77, omdat vast is komen te staan dat de vrouw van de gezamenlijke bankrekening van partijen een bedrag van € 70.986,77 heeft overgemaakt naar een rekening die alleen op haar naam staat (rov. 4.20), terwijl het saldo op de gezamenlijke bankrekening volledig is opgebouwd uit gelden die gestort zijn vanuit het vermogensbeheer van het privégeld van de man (rov. 4.25).
10. Ervan uitgaande dat de vrouw belang heeft bij haar incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring, is het hof van oordeel dat de vordering op basis van het in rov. 8 vermelde toetsingskader dient te worden afgewezen. Het hof motiveert dat als volgt. De vrouw heeft niet aannemelijk gemaakt noch is voor het hof anderszins vast komen te staan dat het belang van de vrouw bij schorsing van de uitvoerbaarverklaring van het bestreden vonnis zwaarder weegt dan het belang van de man bij naleving van het bestreden vonnis. In dat verband acht het hof relevant dat uit het bestreden vonnis volgt dat de vrouw een bedrag van € 70.986,77 heeft overgemaakt van de gezamenlijke bankrekening van partijen naar een rekening die alleen op haar naam staat. Volgens de rechtbank dient de vrouw dit bedrag terug te betalen aan de man. Nu volgens het bestreden vonnis vast staat dat de vrouw zich voormeld bedrag heeft toegeëigend, zij derhalve over dat bedrag beschikt, ziet het hof niet in waarom van de vrouw niet verlangd zou kunnen worden dat zij voldoet aan haar terugbetalingsverplichting jegens de man. Voor zover de vrouw aanvoert dat bij een marginale toetsing van de grieven in de hoofdzaak blijkt dat het bestreden vonnis niet juist is gewezen en daarom niet in stand kan blijven, miskent de vrouw dat de kans van slagen van het ingestelde hoger beroep in de bodemzaak in beginsel buiten beschouwing moet blijven bij de beoordeling van de onderhavige incidentele vordering. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat het bestreden vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, maar zij heeft deze stelling naar het oordeel van het hof op geen enkele wijze onderbouwd. Evenmin heeft de vrouw nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die zich eerst na het bestreden vonnis hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat wordt afgeweken van de beslissing van de rechtbank.
11. Kortom, het hof ziet geen aanleiding om de uitvoerbaarverklaring van het bestreden vonnis te schorsen. De incidentele vordering van de vrouw zal dan ook worden afgewezen.
12. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, zal het hof de kosten in het incident compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.