ECLI:NL:GHDHA:2019:1820

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2019
Publicatiedatum
8 juli 2019
Zaaknummer
200.255.531/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een bestreden vonnis in een zaak over de verdeling van een eenvoudige gemeenschap na beëindiging van een samenleving

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 juni 2019 uitspraak gedaan in een incident tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van de rechtbank Rotterdam. De vrouw, appellante, was in hoger beroep gekomen van het vonnis van 19 december 2018, waarin de rechtbank had beslist over de verdeling van een eenvoudige gemeenschap na de beëindiging van de samenleving tussen partijen. De vrouw had vier grieven geformuleerd en een incidentele vordering ingediend op basis van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarin zij vroeg om schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis. De man, geïntimeerde, heeft deze vordering weersproken.

De rechtbank had in het bestreden vonnis onder andere bepaald dat de vrouw haar aandeel in de woning aan de man moest toedelen, onder de voorwaarde dat de man de hypotheekschuld zou dragen en dat de vrouw zou worden ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid. De vrouw stelde dat de onmiddellijke tenuitvoerlegging van het vonnis ingrijpende gevolgen voor haar zou hebben, gezien haar financiële situatie. De man betwistte echter dat de vrouw een voldoende belang had bij de gevorderde schorsing en voerde aan dat de vrouw niet had onderbouwd waarom haar belang zwaarder zou wegen dan dat van hem.

Het hof heeft in zijn beoordeling geconcludeerd dat de vrouw niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar belang bij schorsing van de uitvoerbaarverklaring zwaarder weegt dan het belang van de man bij naleving van het bestreden vonnis. Het hof heeft de incidentele vordering van de vrouw dan ook afgewezen en de kosten in het incident gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt. De zaak is vervolgens verwezen naar de rol voor verdere behandeling in de hoofdzaak.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel, team familie
Zaaknummer : 200.255.531/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/10/527879 / HA ZA 17-537

arrest in incident van 25 juni 2019

inzake
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. B.G. van Twist
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. R.G.J. Booi

Het geding

Bij exploot van 18 januari 2019 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van de rechtbank Rotterdam, gewezen op 19 december 2018 tussen de vrouw als eiseres in conventie/verweerster in reconventie en de man als gedaagde in conventie/eiser in reconventie (hierna: het bestreden vonnis).
Voor het verloop van de procedure in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen daarover is vermeld op bladzijde 1 van het bestreden vonnis.
Bij memorie van grieven heeft de vrouw vier grieven geformuleerd alsmede een incident opgeworpen op de voet van artikel 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv), strekkende tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis.
De man heeft bij memorie van antwoord de incidentele vordering weersproken.
Partijen hebben in het incident hun procesdossier overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het incident

Eerste aanleg
1. Partijen hebben samengewoond en op 1 september 2000 een samenlevingsovereenkomst gesloten. Aan de samenleving is op 24 mei 2017 een einde gekomen.
2. Tussen partijen is onenigheid ontstaan over de verdeling van een eenvoudige gemeenschap, bestaande uit de woning aan de [adres] , een auto van het merk [volgt merk] , inboedelzaken en een banktegoed.
3. In het bestreden vonnis heeft de rechtbank, in conventie en in reconventie, als volgt beslist:
- deelt het aandeel van de vrouw in de woning te [plaatsnaam] aan de man toe, onder de voorwaarde dat de man de hypotheekschuld bij [volgt naam] ten bedrage van € 345.000,- als eigen schuld draagt en de vrouw door de bank wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid;
- gelast partijen om binnen een maand na de uitspraakdatum voor beider rekening aan [volgt naam] Makelaardij te [plaatsnaam] de opdracht te geven om de woning te taxeren, en bepaalt dat de huidige waarde van de woning voor partijen bindend wordt vastgesteld door voornoemde makelaarskantoor;
- bepaalt dat in het geval de voorwaarde voor toedeling van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man wordt vervuld, de vordering van de man van € 87.771,50 uiterlijk op de dag van de levering van de woning dient te worden verrekend met de vordering van de vrouw op de man uit overbedeling van de man, ter grootte van de helft van de overwaarde van de woning, waarbij de overwaarde van de woning wordt berekend door de waarde van de woning te verminderen met de hypotheekschuld van € 345.000,-;
- bepaalt dat partijen elk gehouden zijn om de helft van de kosten, verbonden aan de uitvoering van deze verdeling, te voldoen;
- bepaalt dat partijen met betrekking tot de inboedel uitvoering dienen te geven aan het verdelingsvoorstel dat als productie 8 bij de dagvaarding is overgelegd, en veroordeelt de man wegens overbedeling tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 5.665,-;
- deelt de [volgt merk] aan de man toe en veroordeelt de man wegens overbedeling tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 10.050,-;
- veroordeelt de vrouw tot betaling aan de man van een bedrag van € 70.986,77, vermeerderd met de wettelijke rente daarover met ingang van 2 maart 2017 tot de dag der voldoening.
De rechtbank heeft het vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard, de kosten van de procedure tussen partijen gecompenseerd en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Vordering in incident
4. De vrouw is tijdig in hoger beroep gekomen van het bestreden vonnis. Zij vordert in het incident dat het hof de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis zal schorsen.
5. De man heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering in het incident, met veroordeling van de vrouw in de kosten van het incident.
Bespreking van het incident
Standpunt van de vrouw
6. De vrouw licht haar incidentele vordering als volgt toe. Op 11 april 2019 heeft de man het bestreden vonnis aan de vrouw laten betekenen en is haar bevel gedaan om binnen twee dagen aan de inhoud van het vonnis te voldoen en aan de man te betalen een bedrag van € 58.356,36, bij gebreke waarvan tot tenuitvoerlegging van het vonnis zal worden overgegaan. Tegenover de vordering van de man staat een – voorwaardelijke – vordering van de vrouw op de man van € 34.728,50, zijnde de helft van de te verdelen overwaarde van de aan de man toegedeelde woning. De vrouw is nog niet ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank, waardoor haar aandeel in de woning nog niet is overgedragen aan de man. De man is niet bereid om de executie van het bestreden vonnis te schorsen totdat in hoger beroep is beslist. Bij een marginale toetsing van de grieven blijkt dat het bestreden vonnis niet juist is gewezen en daarom niet in stand kan blijven, aldus de vrouw. Verder stelt zij dat de man geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, aangezien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust. Daarbij komt dat de man vermogend is, een royaal inkomen en een aanzienlijk spaartegoed heeft, terwijl de vrouw amper kan rondkomen en financieel niet in staat is om het bedrag dat zij aan de man verschuldigd is ineens te betalen. De onmiddellijke tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis zal tot ingrijpende en onomkeerbare gevolgen leiden. In deze omstandigheden maakt de man misbruik van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, aldus de vrouw.
Standpunt van de man
7. De man verweert zich als volgt. Ervan uitgaande dat de vrouw de schorsing nastreeft van alle onderdelen van de beslissing van de rechtbank in het bestreden vonnis, heeft de vrouw nagelaten per onderdeel aan te geven wat haar precieze belang is bij de gevorderde schorsing. Nu zij dat niet heeft gedaan, is het belang van de vrouw bij de gevorderde schorsing onvoldoende onderbouwd, zodat de vordering reeds op deze grond afgewezen dient te worden. De omstandigheid dat aan de overdracht van het eigendomsdeel van de vrouw in de woning de voorwaarde van ontslag van de vrouw uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid jegens de bank is verbonden, levert geen zelfstandig belang op dat schorsing rechtvaardigt. De schorsing is niet nodig om vervulling van die voorwaarde af te dwingen. Ook het feit dat de vrouw op grond van het bestreden vonnis een (tegen)vordering heeft op de man, vormt geen belang voor de verlangde schorsing. Gesteld noch gebleken is dat verrekening niet mogelijk is, en bovendien volgt uit het bestreden vonnis dat de vordering van de man substantieel hoger is dan de (tegen)vordering van de vrouw. Verder betoogt de man dat een onvermogen van de vrouw om tot betaling van het door haar verschuldigde bedrag over te gaan, geen relevant belang vormt voor schorsing. Ten slotte voert de man aan dat de vrouw zich weliswaar op het standpunt stelt dat sprake is van een juridische en/of feitelijke misslag in het bestreden vonnis, maar dat de vrouw dit verder onvoldoende heeft onderbouwd.
Oordeel van het Hof
8. Bij de beoordeling van de incidentele vordering van de vrouw hanteert het hof het volgende toetsingskader, ontleend aan onder andere HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR: 2008:BC5012.
( i) Om te beginnen geldt dat de incidenteel eiser belang moet hebben bij de verlangde schorsing van de uitvoerbaarverklaring van de beslissing in eerste aanleg.
(ii) Voorts zal bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen moeten worden nagegaan of het belang van degene die de veroordeling verkreeg, zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het rechtsmiddel is beslist.
(iii) Bij deze belangenafweging moet de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing blijven.
(iv) Aangezien bij deze beoordeling ook geldt, dat in beginsel moet worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, zal de incidenteel eiser aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag moeten leggen die bij de door de vorige rechter gegeven beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak van de vorige rechter hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken, dan wel zal de incidenteel eiser aannemelijk moeten maken dat het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust.
9. De man heeft in eerste aanleg in reconventie gevorderd dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw zal veroordelen tot betaling aan hem van € 87.771,50 uit hoofde van vergoedingsrechten en van € 70.986,77 uit hoofde van onrechtmatige daad of ongerechtvaardigde verrijking. Voor zover van belang heeft de rechtbank het aandeel van de vrouw in de woning toegedeeld aan de man, onder de voorwaarde dat de man de hypotheekschuld als eigen schuld draagt en de vrouw door de bank wordt ontslagen uit haar hoofdelijke aansprakelijkheid. In het verlengde hiervan heeft de rechtbank beslist dat, in geval de voorwaarde voor toedeling van het aandeel van de vrouw in de woning aan de man wordt vervuld, de vordering van de man van € 87.771,50 uiterlijk op de dag van de levering van de woning dient te worden verrekend met de vordering van de vrouw op de man uit overbedeling van de man. Voorts heeft de rechtbank de vrouw veroordeeld tot betaling aan de man van een bedrag van € 70.986,77, omdat vast is komen te staan dat de vrouw van de gezamenlijke bankrekening van partijen een bedrag van € 70.986,77 heeft overgemaakt naar een rekening die alleen op haar naam staat (rov. 4.20), terwijl het saldo op de gezamenlijke bankrekening volledig is opgebouwd uit gelden die gestort zijn vanuit het vermogensbeheer van het privégeld van de man (rov. 4.25).
10. Ervan uitgaande dat de vrouw belang heeft bij haar incidentele vordering tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring, is het hof van oordeel dat de vordering op basis van het in rov. 8 vermelde toetsingskader dient te worden afgewezen. Het hof motiveert dat als volgt. De vrouw heeft niet aannemelijk gemaakt noch is voor het hof anderszins vast komen te staan dat het belang van de vrouw bij schorsing van de uitvoerbaarverklaring van het bestreden vonnis zwaarder weegt dan het belang van de man bij naleving van het bestreden vonnis. In dat verband acht het hof relevant dat uit het bestreden vonnis volgt dat de vrouw een bedrag van € 70.986,77 heeft overgemaakt van de gezamenlijke bankrekening van partijen naar een rekening die alleen op haar naam staat. Volgens de rechtbank dient de vrouw dit bedrag terug te betalen aan de man. Nu volgens het bestreden vonnis vast staat dat de vrouw zich voormeld bedrag heeft toegeëigend, zij derhalve over dat bedrag beschikt, ziet het hof niet in waarom van de vrouw niet verlangd zou kunnen worden dat zij voldoet aan haar terugbetalingsverplichting jegens de man. Voor zover de vrouw aanvoert dat bij een marginale toetsing van de grieven in de hoofdzaak blijkt dat het bestreden vonnis niet juist is gewezen en daarom niet in stand kan blijven, miskent de vrouw dat de kans van slagen van het ingestelde hoger beroep in de bodemzaak in beginsel buiten beschouwing moet blijven bij de beoordeling van de onderhavige incidentele vordering. De vrouw heeft weliswaar gesteld dat het bestreden vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, maar zij heeft deze stelling naar het oordeel van het hof op geen enkele wijze onderbouwd. Evenmin heeft de vrouw nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die zich eerst na het bestreden vonnis hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat wordt afgeweken van de beslissing van de rechtbank.
11. Kortom, het hof ziet geen aanleiding om de uitvoerbaarverklaring van het bestreden vonnis te schorsen. De incidentele vordering van de vrouw zal dan ook worden afgewezen.
Proceskosten
12. Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, zal het hof de kosten in het incident compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

Beslissing

Het hof:
wijst de vordering in het incident af;
compenseert de kosten in het incident, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verwijst de zaak voor de hoofdzaak naar de rol voor verdere behandeling/beraad partijen.
Dit arrest is gewezen door mrs. F. Ibili, P.B. Kamminga en J.M. van Baardewijk, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2019 in aanwezigheid van de griffier.