ECLI:NL:GHDHA:2019:1813

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 juli 2019
Publicatiedatum
5 juli 2019
Zaaknummer
22-005018-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam inzake diefstal uit een café met herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 juli 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte is beschuldigd van diefstal van een geldcassette en een geldbedrag uit een café op 2 oktober 2018. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, waarvan 39 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast heeft het hof de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling toegewezen, waardoor de verdachte 427 dagen gevangenisstraf moet ondergaan.

De verdachte was ten tijde van de behandeling in hoger beroep al gedetineerd en had eerder onherroepelijk veroordelingen voor soortgelijke feiten. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte de algemene voorwaarde van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling niet heeft nageleefd door opnieuw een strafbaar feit te plegen. De advocaat-generaal had gevorderd het vonnis te bevestigen, met uitzondering van de beslissing op de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling, maar het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan.

De bewezenverklaring van de diefstal is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal door middel van braak en dat er geen omstandigheden zijn die zijn strafbaarheid uitsluiten. De strafmotivering is gebaseerd op de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waarbij het hof in aanmerking heeft genomen dat de verdachte eerder is veroordeeld voor vergelijkbare feiten.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005018-18
Parketnummers: 10-194945-18, 10-660074-15 en 10-661293-14 (vordering V.I.)
Datum uitspraak: 3 juli 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 21 december 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1978,
[adres],
ten tijde van de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep uit anderen hoofde gedetineerd in [x].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 19 juni 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 39 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, onder opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis. Voorts is een beslissing genomen omtrent de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 2 oktober 2018 te Rotterdam een geldcassette en/of een geldbedrag, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [café] en/of een thans nog onbekend gebleven eigenaar, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd met uitzondering van de beslissing op de vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling. Van die vordering is afwijzing gevraagd.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks2 oktober 2018 te Rotterdam een geldcassette en
/ofeen geldbedrag,
in elk geval enig goed,dat geheel
of ten deleaan een ander toebehoorde, te weten aan
[café] en/ofeen thans nog onbekend gebleven eigenaar, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en
/ofdie weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
, verbreking en/of inklimming.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal van een geldcassette en een geldbedrag uit een café. Daar aldus te handelen heeft hij blijk gegeven van een gebrek aan respect voor andermans eigendommen. Hij heeft puur uit eigen gewin gehandeld en heeft zich niet bekommerd om de gevolgen voor anderen.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 24 mei 2019, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
De veroordeelde is bij vonnissen van 2 september 2015 en 2 april 2015 van de politierechter van de rechtbank Rotterdam onder parketnummers 10-660074-15 en 10-661293-14 tot gevangenisstraf veroordeeld.
De veroordeelde is in die zaken op 13 oktober 2017 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, met een resterende voorwaardelijke invrijheidsstelling (hierna: VI) van 427 dagen, onder de algemene voorwaarde dat hij zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De officier van justitie heeft een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling ingediend bij de rechtbank Rotterdam. Deze vordering strekt tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in verband met de onder parketnummers 10-660074-15 en 10-661293-14 tenlastegelegde feiten.
In hoger beroep is komen vast te staan, dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezenverklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het Openbaar Ministerie tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling is derhalve gegrond.
Anders dan de advocaat-generaal respectievelijk de raadsman, die tot afwijzing van de vordering heeft geconcludeerd respectievelijk afwijzing heeft bepleit, staat aan de beoordeling van de vordering niet in de weg dat daarop is beslist bij niet onherroepelijke arrest van dit hof van 5 april 2019, rolnummer 22-003137-18. Bij dat arrest heeft het hof de herroeping van de VI voor de vrijheidsstraf die als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, te weten 427 (vierhonderdzevenentwintig) dagen, toegewezen.
Ter zitting van de politierechter van 21 december 2018 in de onderhavige zaak heeft de raadsman bepleit dat de politierechter de beslissing op de vordering herroeping VI om efficiëntie redenen en om cliënt nog een kans te geven, bij het gerechtshof in Den Haag te laten. Gegeven het uittreksel van de Justitiële Documentatie d.d. 24 mei 2019 kan de raadsman op geen andere zaak het oog hebben gehad dan die behorende bij hiervoor genoemd arrest. Ter zitting in hoger beroep is zulks bevestigd.
Het hof zal deze vordering daarom toewijzen en gelasten dat de vrijheidsstraf die als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, en wel voor de duur van 427 (vierhonderdzevenentwintig) dagen, moet worden ondergaan.
In hetgeen ter de raadsman ter zake van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ter zitting van de politierechter en in hoger beroep naar voren heeft gebracht, ziet het hof geen reden om anderszins te beslissen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
39 (negenendertig), niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

Wijst toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling en gelast dat het gedeelte van de bij vonnis van rechtbank Rotterdam van 2 april 2015 en 2 september 2015 onder parketnummers 10-660074-15 en 10-661293-14 opgelegde vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd alsnog gedeeltelijk, en wel voor de duur van
427 (vierhonderdzevenentwintig)dagen, wordt ondergaan.
Dit arrest is gewezen door mr. A.E. Mos-Verstraten,
mr. M.J.J. van den Honert en mr. TH.P.L. Bot, in bijzijn van de griffier mr. E.K.B. Bijl.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 3 juli 2019.