Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.de rechtspersoon naar vreemd rechtSOCIÉTÉ EN COMMANDITE SIMPLE MHCS,
SOCIÉTÉ JAS HENNESSY & CO,
POLMOS ZYRARDOW SP. ZO. O.,
MACDONALD & MUIR LIMITED,
1.Het geding
2.De vaststaande feiten
3.De procedure in eerste aanleg
4.Het geschil in hoger beroep
eerste griefdat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat zij inbreuk heeft gemaakt op de Hennessy-merken door “gebruik in zakelijke stukken en reclame” van deze merken. Zij betoogt daartoe in grief I.A, dat vermelding van een merk in een prijslijst in beginsel toelaatbaar is, in grief I.B, in de kern, dat bij het aanbieden van een productsoort op een prijslijst het gebruik van het merk alleen verboden kan worden indien de marktdeelnemer van zijn merk voorziene, niet-communautaire goederen te koop aanbiedt aan een andere marktdeelnemer die ze noodzakelijkerwijs in de EU in de handel zal brengen, en in grief 1.C. dat het voor haar onmogelijk is om uitputting te bewijzen, aangezien sprake is van een klassieke prijslijst die slechts naar productsoorten verwijst en niet naar specifieke individualiseerbare fysieke Hennessy-producten of voorraden.
tweede griefvoert LB11 aan dat de voorzieningenrechter er ten onrechte van uit is gegaan dat de prijslijsten ook “stocklists”, derhalve voorraadlijsten zijn, aangezien het slechts gaat om een omschrijving van soorten producten en de prijs bij die soorten producten.
derde griefvoert LB11 aan dat de voorzieningenrechter de bewijslast ten aanzien van de stelling dat zij inbreuk pleegt op de Hennessy-merken onjuist heeft verdeeld. Daartoe betoogt zij in grief III.A dat de bewijslast met betrekking tot merkinbreuk rust op de merkhouder en dat het op T1 staan van goederen geen bevrijdend verweer is. In grief III.B betoogt zij dat uit een vergelijking van de prijslijsten geen transacties volgen, zodat zij niet in staat is te identificeren waarvan zij bewijs van uitputting of het op T1 staan zou moeten leveren.
vierde griefkomt LB11 op tegen de formulering van het door de voorzieningenrechter in het dictum onder 5.1 gegeven verbod. Zij stelt dat het daarin gegeven inbreukverbod/stakingsbevel een te grote reikwijdte heeft omdat het tweede en derde gedeelte van het verbod er toe leiden dat iedere daarin genoemde handeling LB11 verboden wordt, dus ook niet-inbreukmakende handelingen. Dit zou een belemmering zijn van het vrij verkeer van diensten en zou strijdig zijn met de vrijheid van commerciële communicatie in de zin van artikel 10 EVRM.
vijfde griefstelt LB11 dat de voorzieningenrechter ten onrechte de gevorderde exhibitie heeft toegewezen. Daartoe stelt zij in grief V.A dat niet is voldaan aan de vereisten voor exhibitie en in grief V.B dat de voorzieningenrechter buiten de vorderingen is getreden.
zesde griefstelt LB11 dat de voorzieningenrechter onvoldoende oog heeft gehad voor de vertrouwelijkheid van de aan Hennessy c.s. te verstrekken gegevens. Daartoe betoogt zij dat alle gegevens die niet algemeen bekend zijn bij of gemakkelijk toegankelijk zijn voor Hennessy c.s. bedrijfsvertrouwelijk zijn, zodat alle informatie waarbij geen rechtmatig belang bestaat zwart gemaakt moet kunnen worden.
zevende griefkomt LB11 op tegen r.o. 4.31 en 5.2. van het Vonnis. Zij betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte inzage en afschrift cumulatief heeft toegewezen, terwijl afschrift volstaat en dat, indien aan een onafhankelijke derde inzage wordt verschaft, deze onafhankelijke derde:
- zich niet alleen aan een geheimhouding zou moeten committeren voor alle bevindingen die niet relevant zijn voor de uitkomst van zijn werkzaamheden, maar ook
- zijn bevindingen eerst in concept zou moeten voorleggen aan LB11, die een redelijke termijn gegund zou moeten worden om eventuele twistpunten aan de voorzieningenrechter voor te kunnen leggen, alvorens de betreffende derde zijn definitieve bevindingen mag delen met Hennessy c.s.
achtste griefkomt LB11 op tegen de uitvoerbaar bij voorraad verklaring van het Vonnis. Het belang van LB11 bij voorkoming van onherstelbare schade door het verstrekken van bedrijfsvertrouwelijke gegevens had volgens LB11 zwaarder moeten wegen dan het belang van Hennessy c.s. bij een spoedige voorziening.
- tot niet-ontvankelijk verklaring van LB11 in het appel, althans tot afwijzing van het principaal appel en tot bekrachtiging van het kort gedingvonnis voor zover LB11 daartegen heeft gegriefd, zo nodig onder verbetering en/of aanvulling van gronden:
- tot toewijzing van de door Hennessy gewijzigde eis zoals geformuleerd in punt 22 van de memorie van grieven in het incidenteel appel;
5.De beoordeling van het principaal en incidenteel appel
inbreukheeft gepleegd op de merkrechten van Hennessy c.s. Grief 4 in het principaal appel heeft betrekking op de formulering van het inbreukverbod. De grieven 5 tot en met 7 in het principaal appel en grief II in het incidenteel appel hebben betrekking op de vraag of LB11 verplicht is tot
exhibitie, en zo ja wat de omvang daarvan moet zijn en met welke waarborgen de exhibitie omgeven moet zijn. Grief 8 heeft betrekking op de uitvoerbaar bij voorraad verklaring.
Oude Prijslijstenen de
Nieuwe Prijslijsten 3 en 4blijkt dat de daarin genoemde Hennessy-producten door LB11 daadwerkelijk op voorraad werden gehouden, dat deze voor zover ze al daadwerkelijk op voorraad werden gehouden zich in de EU bevonden en dat, voor zover ze fysiek in de EU aanwezig waren ook in de EU in de handel waren en niet bijvoorbeeld op T1 stonden. Weliswaar vermelden de prijslijsten de zin “subject to being unsold” en vermeldt Nieuwe Prijslijst 4 aantallen “cases”, maar dat betekent niet zonder meer dat alle artikelen in de EU op voorraad stonden. In dit verband is van belang dat de stelling van LB11 dat zij, gelet op haar wereldwijde handel, een substantieel deel van door haar aangekochte waren verkoopt en levert zonder dat deze richting Europees grondgebied worden vervoerd of zich op Europees grondgebied bevinden, het hof niet onaannemelijk voorkomt. LB11 heeft deze stelling onderbouwd met het door haar als productie 39 overgelegde rapport van Grant Thornton Forensic & Investigation Services B.V. (hierna: Grant Thornton), dat in paragraaf 4.1.1. vermeldt dat LB11 probeert “verhandelde waren zo kort mogelijk, en bij voorkeur zelfs helemaal niet, op voorraad te houden”. Daarnaast vermeldt Grant Thornton dat zij heeft geconstateerd dat er geen directe relatie bestaat tussen de op het voor haar onderzoek relevante soort prijslijsten vermelde aantallen cases bij de verschillende productsoorten en de administratieve voorraad van LB11 (paragraaf 4.1.) en dat de op de prijslijsten genoemde aantallen niet de actuele voorraad beschrijven (paragraaf 4.1.4.). Hennessy c.s. betoogt dat er redenen zijn om met het rapport “voorzichtig te zijn” en ten aanzien daarvan “grote terughoudendheid te betrachten”, omdat – samengevat – het een partijrapport betreft van de huisaccountant van de Van Caem Klerks Group, er voor Hennessy c.s. geen mogelijkheid bestaat om het rapport te doen controleren, het rapport een momentopname betreft, en er blijkens het rapport geen informatie is opgevraagd bij Top Logistics. Deze omstandigheden maken echter niet dat het rapport onbruikbaar is. Het rapport heeft vrije bewijskracht. Bij gebreke van inhoudelijke argumenten tegen de in het rapport weergegeven bevindingen, is er naar het oordeel van het hof onvoldoende aanleiding om de in het rapport weergegeven bevindingen niet voorshands aannemelijk te achten.
Oude Prijslijstenen de
Nieuwe Prijslijsten 3 en 4genoemde Hennessy-producten door LB11 daadwerkelijk op voorraad werden gehouden, dat deze voor zover ze al daadwerkelijk op voorraad werden gehouden zich in de EU bevonden en dat, voor zover ze fysiek in de EU aanwezig waren ook in de EU in de handel zijn geweest.
6.Beslissing
28 mei 2019;