ECLI:NL:GHDHA:2019:1513

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
14 juni 2019
Zaaknummer
200.252.329/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake straat- en contactverbod tussen ex-echtgenoten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding dat is aangespannen door een vrouw tegen een man, waarbij de vrouw een straat- en contactverbod eist. De vrouw is op 10 december 2018 in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, dat op 13 november 2018 is gewezen. In eerste aanleg had de vrouw gevorderd dat de man gedurende drie jaar na betekening van het vonnis verboden zou worden om contact op te nemen met haar en zich in een bepaald gebied te bevinden. De voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen, omdat de vrouw geen recente feiten of omstandigheden had aangedragen die het verbod zouden rechtvaardigen.

In het hoger beroep heeft de vrouw één grief geformuleerd, waarin zij stelt dat de man haar structureel lastigvalt en bedreigt. De vrouw heeft echter geen recente aangiften tegen de man gedaan en de man heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarin hij betwist dat hij de vrouw lastigvalt. Het hof heeft overwogen dat de vrouw geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft gesteld die tot een ander oordeel zouden moeten leiden dan het bestreden vonnis. Het hof heeft de gronden van de voorzieningenrechter overgenomen en het bestreden vonnis bekrachtigd.

De proceskosten zijn gecompenseerd, gezien het feit dat het om ex-echtgenoten gaat. Het hof heeft de vordering van de vrouw afgewezen en het vonnis van de voorzieningenrechter bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.252.329/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/10/560680/ KG ZA 18-1121

arrest van 14 mei 2019

inzake

[de vrouw] ,

wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen de vrouw
advocaat, mr. B. Özateş te Rotterdam,
tegen

[de man] ,

wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen de man,
advocaat, mr. M. Soytekin te Rotterdam.

Het verloop van het geding

De vrouw is bij exploot van 10 december 2018 in hoger beroep gekomen van het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 13 november 2018 tussen de partijen gewezen (hierna: het bestreden vonnis).
De vrouw heeft bij memorie van grieven één grief geformuleerd. De toelichting betrof één bladzijde.
Bij memorie van antwoord van 5 februari 2019 heeft de man de grief van de vrouw gemotiveerd weersproken.
De man heeft zijn procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep

Vordering eerste aanleg

1. In eerste aanleg heeft de vrouw onder meer gevorderd:
I. De man gedurende drie jaar na betekening van dit vonnis te verbieden persoonlijk, schriftelijk, telefonisch of anderszins contact op te nemen met de vrouw en/of de kinderen met machtiging van de vrouw om dit verbod met behulp van de sterke arm van justitie en politie ten uitvoer te laten leggen indien de man dit verbod overtreedt;
II. De man te verbieden gedurende drie jaar na betekening van dit vonnis zich te bevinden in het gebied dat wordt omsloten door de [adres] met machtiging van de vrouw om dit verbod met behulp van de sterke arm van justitie en politie ten uitvoer te laten leggen indien de man dit verbod overtreedt.

Bestreden vonnis 13 november 2018

2. De voorzieningenrechter heeft de vorderingen van de vrouw afgewezen aangezien alle stukken waarnaar de vrouw verwijst dateren van voor 2017 en zij ter zitting geen concrete recente incidenten heeft genoemd die haar vordering zouden rechtvaardigen.

Vordering vrouw in appel

3. In appel verzoekt de vrouw onder meer het bestreden vonnis te vernietigen en alsnog toe te wijzen hetgeen zij in eerste aanleg heeft gevorderd.
4. De vrouw heeft één grief geformuleerd. Het hof begrijpt uit de grief dat de vrouw van mening is dat de man haar wel structureel lastig valt en bedreigt. De vrouw heeft onder meer gesteld:
- dat zij om haar moverende redenen geen recente aangiften tegen de man heeft ingediend;
- dat de man onlangs zijn zoon op straat is tegengekomen en dat een woordenwisseling tussen hen is ontstaan;
- uit eerdere veroordelingen van de man blijkt dat het niet gaat om op zichzelf staande incidenten;
- gelet op de structurele inbreuken op de levenssfeer van de vrouw is een straat- en contactverbod voor de duur van drie jaar gerechtvaardigd.
5. De man heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Hij heeft onder meer het volgende gesteld:
- de man betwist dat hij de vrouw structureel lastig valt;
- een straatverbod vormt een te grote inbreuk op het aan hem toekomende recht om zich vrijelijk te verplaatsen.
- er zijn geen incidenten geweest waarvoor de vrouw überhaupt naar de politie zou moeten stappen;
- nu partijen in dezelfde wijk en dus redelijk dicht bij elkaar wonen, is het niet meer dan normaal dat partijen elkaar kunnen tegenkomen op straat;
- de man kan amper voor zichzelf zorgen, laat staan dat hij de moeite en kracht heeft om de vrouw structureel lastig te vallen.
6. Het hof overweegt als volgt. De voorzieningenrechter heeft in rechtsoverweging 4.2 van het bestreden vonnis een juist juridisch uitgangspunt geformuleerd of al dan niet een straat- en contactverbod kan worden opgelegd. De vrouw heeft naar het oordeel van het hof geen nieuwe feiten en omstandigheden gesteld die tot een ander oordeel zouden moeten leiden dan hetgeen de voorzieningenrechter in het bestreden vonnis heeft beslist. De vrouw stelt zelf dat zij recent geen aangifte bij de politie tegen de man heeft gedaan. Ook de verklaring van de kinderen (productie 2 bij het beroepschrift) vormt onvoldoende grond voor het opleggen van een straat- en contactverbod. In deze verklaring gaat het namelijk evenmin om recente gebeurtenissen. Bovendien is de verklaring onvoldoende specifiek en alleen in algemene bewoordingen gesteld.
Het hof is dan ook met de voorzieningenrechter van oordeel dat de vrouw geen feiten en omstandigheden heeft gesteld die een straat- en contactverbod rechtvaardigen. Het hof neemt de gronden van de voorzieningenrechter over en zal het bestreden vonnis bekrachtigen.

Proceskosten

7. Gezien het feit dat er sprake is van ex-echtgenoten zal het hof de proceskosten compenseren.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 13 november 2018 tussen de partijen gewezen;
compenseert de proceskosten in hoger beroep en wel in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.H.N. Labohm, C.M. Warnaar en A.C. Olland, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2019 in aanwezigheid van de griffier.