ECLI:NL:GHDHA:2019:1512

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2019
Publicatiedatum
14 juni 2019
Zaaknummer
200.236.462/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kinderalimentatie en beslaglegging door LBIO

In deze zaak heeft de man, appellant, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, waarin zijn vordering tot opheffing van een beslag door het LBIO voor achterstallige kinderalimentatie werd afgewezen. De man vorderde dat de vrouw, geïntimeerde, het LBIO opdracht zou geven om het beslag op te heffen en de opslagkosten niet meer in rekening te brengen. De voorzieningenrechter had de vordering van de man afgewezen en de proceskosten gecompenseerd.

In hoger beroep heeft de man zijn grieven toegelicht, waarbij hij betoogde dat de voorzieningenrechter een verkeerd toetsingskader had gehanteerd en dat de vrouw onredelijk handelde door het LBIO in te schakelen voor de incasso van de achterstallige kinderalimentatie. De vrouw voerde verweer en stelde dat zij recht en belang had bij het beslag, gezien de betalingsachterstand van de man.

Het hof oordeelde dat de man in appel geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die de zaak in een ander licht zouden stellen. Het hof bevestigde dat de man zijn verplichtingen tot het betalen van kinderalimentatie niet was nagekomen en dat de vrouw recht had op het LBIO om het beslag te handhaven. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelde de man in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.236.462/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/545885 / KG ZA 18-13

arrest van 14 mei 2019

inzake
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M. de Boorder te Den Haag,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. L.M.J. Duijverman te Den Haag.

Het verloop van het geding

De man is bij exploot van 15 maart 2018 in hoger beroep gekomen tegen het vonnis van 16 februari 2018 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag tussen de partijen gewezen (hierna: het bestreden vonnis).
Bij memorie van grieven heeft de man twee grieven geformuleerd.
Bij memorie van antwoord heeft de vrouw de grieven weersproken.
Partijen hebben hun procesdossier gefourneerd en arrest gevraagd.

De beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1. Voor zover tegen de feiten geen grieven zijn geformuleerd, gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.

Vordering in eerste aanleg

2. In eerste aanleg is door de man gevorderd:
- de vrouw te veroordelen om aan het LBIO de opdracht te geven om het beslag op te heffen en de opslagkosten niet meer in rekening te brengen bij de man bij niet nakoming op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag met een maximum van € 50.000,-;
- de vrouw te veroordelen in de kosten van deze procedure.

Bestreden vonnis

3. De voorzieningenrechter heeft de vordering van de man jegens de vrouw afgewezen en heeft de proceskosten tussen de voormalige echtgenoten gecompenseerd.

Vordering appellant

4. De man vordert in hoger beroep dat het dit hof moge behage bij arrest, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis te vernietigen en alsnog rechtdoende de vorderingen van de man toe te wijzen, waarbij ieder de eigen kosten draagt.

De grieven

5. De man heeft één hoofdgrief en één subgrief geformuleerd. Het hof begrijpt uit de hoofdgrief dat de man betoogt dat de voorzieningenrechter een verkeerd toetsingskader heeft gehanteerd. Het hof begrijpt uit de toelichting op de grief dat de man de handelswijze van de vrouw niet redelijk en billijk vindt nu zij de achterstallige kinderalimentatie door het LBIO laat incasseren. Voorts is de man van mening dat de vrouw in staat is om de incassering via het LBIO te staken. In zijn subgrief stelt de man dat hij al jarenlang onberispelijk betalingsgedrag laat zien en door het beslag financieel wordt getroffen.
6. De vrouw heeft gemotiveerd verweer gevoerd. In de visie van de vrouw moet worden beoordeeld of zij recht en belang heeft bij het executoriale beslag dat door het LBIO is gelegd op de uitkering van de man. Op de dag van het kort geding bedroeg de achterstand € 873,-. Het hof begrijpt uit het verweer van de vrouw dat zij niet zonder recht of noodzaak beslag heeft gelegd en voorts dat de man niet heeft aangetoond dat er voor hem een noodsituatie is ontstaan.
7. Het hof overweegt als volgt. Naar het oordeel van het hof heeft de man in appel geen nieuwe feiten en omstandigheden gesteld die een ander licht op de zaak werpen. Het hof is van oordeel dat de voorzieningenrechter op juiste gronden tot zijn oordeel is gekomen en neemt deze gronden over. Naar het oordeel van het hof heeft de man niet althans onvoldoende onderbouwd waarom de handelswijze van de vrouw in deze in strijd is met de redelijkheid en billijkheid. Het tijdig betalen van kinderalimentatie is een verplichting waaraan de man op grond van de in kracht van gewijsde gegane tegen hem gewezen alimentatiebeschikking van 28 januari 2015 dient te voldoen. Onbestreden is dat er een betalingsachterstand is en dat de vrouw om die reden het LBIO heeft ingeschakeld. Het feit dat de man de kosten van het LBIO moet voldoen, vloeit voort uit de wet. Dit is bovendien door de man zelf veroorzaakt omdat hij niet tijdig de verschuldigde kinderalimentatie heeft betaald. De grieven van de man treffen geen doel.

Proceskosten

8. Het hof acht het appel nodeloos door de man ingesteld en het appel heeft de vrouw voor kosten geplaatst. In haar memorie van antwoord heeft de vrouw haar kosten begroot op € 366,- zijnde griffiegeld en haar eigen bijdrage. Het hof acht het redelijk en billijk dat de man die kosten aan de vrouw zal vergoeden.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag van 16 februari 2018 tussen de partijen gewezen;
veroordeelt de man in de kosten van het hoger beroep tot aan deze uitspraak begroot op
€ 366,-;
verklaart dit arrest met betrekking tot de proceskosten uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.N. Labohm, A.E. Sutorius-van Hees en F. Ibili, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2019 in aanwezigheid van de griffier.