Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 28 mei 2019
[X] te [Z] (Bulgarije), belanghebbende,
de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de heffingsambtenaar,
Procesverloop
Vaststaande feiten
Oordeel van de Rechtbank
Omschrijving geschil in hoger beroep, standpunten en conclusies van partijen
Beoordeling van het hoger beroep
Kamerstukken II, 1985-1986, 19 405, nr. 3, blz. 1).
Kamerstukken II, 1985-1986, 19 405, nr. 3, blz. 2,3)
Hof], heeft inmiddels een hindernis opgeworpen voor de verdere uitwerking van de fiscaliseringsgedachte zonder wetswijzigingen. In dit arrest besliste de Hoge Raad dat gebruiksretributies zich dienen te richten naar het gebruik dat van de desbetreffende gemeentebezittingen, werken of inrichtingen wordt gemaakt en dat een «schriktarief», zoals dat in de betreffende verordening havengelden was vervat, zich niet richt naar het gebruik. Een bepaling die een dergelijk tarief bevat mist naar het oordeel van de Hoge Raad dan ook verbindende kracht. Ook de bestaande parkeerrechten zijn als gebruiksretributies aan te merken. Het gegeven, dat de «matige-winstbepaling» op deze rechten niet van toepassing is, doet aan de blokkade die deze uitspraak opwerpt niet af. Een schriktarief zoals voorzien blijft daarmee onmogelijk, aangezien het geen enkele relatie meer met het gebruik legt. Aangezien het regeringsstandpunt, dat de gemeenten ruimte dienen te krijgen voor fiscale afdoening van wat nu parkeerovertredingen zijn, geen wijziging heeft ondergaan, zijn wij tot de conclusie gekomen dat een oplossing voor de gerezen problematiek dient te worden gezocht in een voorstel tot wijziging van de relevante wetgeving. Aparte codificatie van de parkeerbelasting ligt daarbij uit een oogpunt van wetssystematiek het meest voor de hand.“(
Kamerstukken II, 1985-1986, 19 405, nr. 3, blz. 3)
Stb.1990, 426), te weten een belasting ter zake van het parkeren van een voertuig op een krachtens de belastingverordening te bepalen plaats, tijdstip en wijze (de betaaldparkerenbelasting) en een belasting ter zake van een van gemeentewege verleende vergunning voor het parkeren van een voertuig op de in de vergunning aangegeven plaats en wijze (de parkeervergunningbelasting). Voor beide belastingen geldt dat zij worden geheven in het kader van de parkeerregulering (zie de aanhef van artikel 225, lid 1, van de Gemeentewet), maar voor het overige hebben ze weinig gemeen. Het belastbare feit, de belastingplichtige, de tarieven en de wijze van heffing van de beide belastingen zijn verschillend en de betaaldparkerenbelasting kent enkele bijzonderheden, met name de opslag voor de kosten van naheffing - die een veelvoud van de parkeerbelasting beloopt - en een eigen invorderingsmiddel - de wielklem met kostenverhaal -, die niet van toepassing zijn bij de heffing en invordering van de parkeervergunningbelasting. De gemeenten zijn niet verplicht om een van de of beide parkeerbelastingen te heffen.
Proceskosten en griffierecht
Beslissing
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.