ECLI:NL:GHDHA:2019:1394

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
6 juni 2019
Zaaknummer
2200409218
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging en bedreiging van een gemeenteraadsverkiezingen lijsttrekker via sociale media

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 26 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam. De verdachte, geboren in 1957, was eerder veroordeeld voor belediging en bedreiging van een plaatselijke lijsttrekker voor de gemeenteraadsverkiezingen. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken van de bedreiging van een andere persoon, maar veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, waarvan één maand voorwaardelijk, en een taakstraf. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.

Het hof heeft de ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het hoger beroep voor zover dit gericht is tegen de vrijspraak van de bedreiging van de eerste slachtoffer. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal in behandeling genomen, die een taakstraf van 100 uren had gevorderd. Het hof heeft echter besloten dat de verdachte voor de bewezen feiten, die betrekking hebben op belediging en bedreiging van het tweede slachtoffer, een taakstraf van 50 uren moet ondergaan.

De bewezenverklaring is gebaseerd op de feiten dat de verdachte via Facebook beledigende en bedreigende berichten heeft geplaatst. Het hof heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte heeft spijt betuigd en is niet eerder onherroepelijk veroordeeld. Daarnaast heeft het hof de vordering van de benadeelde partij, die schadevergoeding heeft gevraagd, toegewezen tot een bedrag van € 305,82, bestaande uit materiële en immateriële schade. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004092-18
Parketnummer: 10-048765-18
Datum uitspraak: 26 april 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 17 oktober 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 26 april 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van de impliciet cumulatief onder 2 ten laste gelegde bedreiging jegens [slachtoffer 1] vrijgesproken en ter zake van het onder feit 1 ten laste gelegde en van de onder feit 2 impliciet cumulatief ten laste gelegde bedreiging jegens [slachtoffer 2] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Voorts is in eerste aanleg een beslissing genomen omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen en is een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
De verdachte heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Het hof leest het ten laste gelegde onder 2 aldus dat de daarin omschreven delicten dienen te worden begrepen als impliciet cumulatief ten laste gelegd. De verdachte is in eerste aanleg vrijgesproken van de (hem impliciet cumulatief ten laste gelegde) bedreiging van [slachtoffer 1]. Het hoger beroep is namens de verdachte onbeperkt ingesteld en mitsdien mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissing tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak ter zake van – kortgezegd – de bedreiging van [slachtoffer 1].
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 11 maart 2018 te Barendrecht en/of te Rotterdam, althans in Nederland, opzettelijk [slachtoffer 2], in het openbaar, bij geschrift middels het plaatsen van een of meer Facebook berichten en/of bij afbeelding, heeft beledigd, door op het account van die [slachtoffer 2] te schrijven/plaatsen: "mafklapper" en/of "je maakt geen ene pleuris waar met je grafkop" en/of "luie graftyfus hoer";
2.
hij op of omstreeks 11 maart 2018 te Barendrecht en/of te Rotterdam, althans in Nederland, [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door haar middels een of meer Facebookberichten de tekst toe te voegen:'Dus op godverdomme anders tyfen wij een brandbom bij je naar binnen", althans woorden van gelijke bedreigende aard en/of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, behoudens ten aanzien van de bewezenverklaring, en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks11 maart 2018
te Barendrecht en/ofte Rotterdam,
althans in Nederland,opzettelijk [slachtoffer 2], in het openbaar, bij geschrift middels het plaatsen van een
of meerFacebook bericht
en en/of bij afbeelding, heeft beledigd, door op het account van die [slachtoffer 2] te
schrijven/plaatsen: "mafklapper" en
/of"je maakt geen ene pleuris waar met je grafkop" en
/of"luie graftyfus hoer";
2.
hij op
of omstreeks11 maart 2018
te Barendrecht en/ofte Rotterdam,
althans in Nederland,[slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht
en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting, door haar middels een
of meerFacebookbericht
ende tekst toe te voegen: “Dus op godverdomme anders tyfen wij een brandbom bij je naar binnen"
, althans woorden van gelijke bedreigende aard en/of strekking.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

eenvoudige belediging.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich zonder enige aanleiding via het plaatsen van een bericht op Facebook schuldig gemaakt aan belediging en bedreiging van de aangeefster, een lijsttrekker voor de gemeenteraadsverkiezingen. Door aldus te handelen heeft de verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij deze aangeefster teweeggebracht.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 april 2019, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit. Verdachte heeft ter zitting aangegeven zich te realiseren wat zijn gedrag teweeg heeft gebracht en heeft oprecht spijt betuigd.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 en 2 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 305,82.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg volledig toegewezen bedrag van € 305,82.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij van € 305,82, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is door en namens de verdachte niet betwist.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 5,82, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voorts is het hof van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag van € 300,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 11 maart 2017 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 305,82, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag, aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57, 266 en 285 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van de onder 2 impliciet cumulatief ten laste gelegde bedreiging van [slachtoffer 1].
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
50 (vijftig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
25 (vijfentwintig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 305,82 (driehonderdvijf euro en tweeëntachtig cent) bestaande uit € 5,82 (vijf euro en tweeëntachtig cent) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 305,82 (driehonderdvijf euro en tweeëntachtig cent) bestaande uit € 5,82 (vijf euro en tweeëntachtig cent) materiële schade en € 300,00 (driehonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 (zes) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 11 maart 2017.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout, mr. C.H.M. Royakkers en mr. F. de Jong, in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 26 april 2019.
Mr. F. de Jong is buiten staat dit arrest te ondertekenen.