ECLI:NL:GHDHA:2019:1373

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
200.214.600/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurvordering ter beschikking gestelde feestzaal toegewezen met hoofdelijke veroordeling tot betaling

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag diende, hebben appellanten, vennoten van een vennootschap onder firma, hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter in Rotterdam. De zaak betreft een huurvordering van de geïntimeerde, die een feestzaal exploiteert, voor een onbetaalde factuur van € 1.591,60, die betrekking heeft op een feest dat op 30 oktober 2015 door de vennootschap onder firma is georganiseerd. De geïntimeerde vorderde daarnaast buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen en de appellanten in de proceskosten veroordeeld.

In hoger beroep hebben de appellanten zes grieven ingediend, waarbij zij onder andere aanvoerden dat er mondeling was overeengekomen dat de zaal gratis ter beschikking zou worden gesteld. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellanten onvoldoende hebben aangetoond dat er geen huur verschuldigd was. De overeenkomst die door de geïntimeerde was overgelegd, bevatte duidelijke voorwaarden over de zaalhuur en de appellanten hebben niet overtuigend betwist dat deze overeenkomst door hen was ondertekend.

Het hof heeft de grieven van de appellanten verworpen en het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd. De appellanten zijn veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep, die zijn begroot op een totaal van € 2.367,50, inclusief nasalaris en bijkomende kosten. Dit arrest is uitgesproken op 21 mei 2019.

Uitspraak

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.214.600/01
Zaaknummer rechtbank : 5211261 CV EXPL 16-27985
arrest van 21 mei 2019
in de zaak van

1. [appellante ],

2. [appellant ],

beiden h.o.d.n. van de vennootschap onder firma [naam],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: [appellante ] respectievelijk [appellant ]
en gezamenlijk: [appellanten] (in meervoud),
advocaat: mr. W.H. van Zundert te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J.G.M. Roijers te Rotterdam.
Het geding
Voor het procesverloop tot 30 mei 2017 verwijst het hof naar zijn tussenarrest van die datum waarbij een comparitie van partijen is gelast. Van deze comparitie is proces-verbaal opgemaakt. [appellanten] hebben vervolgens een memorie van grieven (met producties) genomen en daarin zes grieven tegen het vonnis van 21 oktober 2016 van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam (hierna: het bestreden vonnis) naar voren gebracht. [geïntimeerde] heeft de grieven bij memorie van antwoord (met producties) bestreden. Daarna hebben [appellanten] een “akte houdende uitlating produkties; en overlegging produkties” (met producties) ingediend en [geïntimeerde] een “akte uitlaten”. Vervolgens is een datum voor arrest bepaald.
De beoordeling van het hoger beroep
De feiten
1.1 [appellante ] en haar zoon [appellant ] zijn de vennoten van de vennootschap onder firma [naam] (hierna: de vof).
1.2 [geïntimeerde] handelt mede onder de naam [...] Horeca Exploitatie.
1.3 De vof heeft op 30 oktober 2015 een feest georganiseerd. Dit feest heeft plaatsgevonden in een door [geïntimeerde] geëxploiteerde feestzaal (hierna: de zaal). [geïntimeerde] heeft op 3 november 2015 een factuur aan de vof gestuurd van in totaal € 1.591,60. De vof heeft deze factuur onbetaald gelaten.
De procedure in eerste aanleg
2.1 [geïntimeerde] heeft gevorderd, samengevat weergegeven:
- hoofdelijke veroordeling van [appellanten] en de vof tot betaling van € 1.894,45, te vermeerderen met wettelijke rente over € 1.591,60 vanaf de dag van dagvaarding en proceskosten.
2.2 [geïntimeerde] heeft daartoe aangevoerd dat zij de zaal heeft verhuurd aan de vof en aan een aan de vof gelieerde stichting en dat daarvoor een zaalhuur van in totaal € 3.000,- is overeengekomen. De helft daarvan is verschuldigd door de vof. Ook heeft de vof drank afgenomen van [geïntimeerde]. In totaal is de vof - en daarmee ook [appellanten] - een bedrag van € 1.591,60 wegens huur en drank verschuldigd. Voorts vordert [geïntimeerde] € 238,74 aan buitengerechtelijke incassokosten en € 64,11 aan wettelijke rente over de hoofdsom tot aan de datum van dagvaarding. [appellanten] hebben hiertegen verweer gevoerd.
2.3 De kantonrechter heeft de vordering toegewezen en [appellanten] en de vof in de proceskosten veroordeeld.
De procedure in hoger beroep; ook vof in hoger beroep?
3.1 [appellanten] hebben allereerst aangevoerd dat niet alleen zij als vennoten maar ook de vof zelf hoger beroep heeft ingesteld en dat dit blijkt uit de appeldagvaarding waarin achter de namen van [appellante ] en [appellant ] staat: “
beiden handelende onder de naam van de vennootschap onder firma “[naam]” gevestigd te [vestigingsplaats]”.
3.2 Naar het oordeel van het hof is de vof niet in hoger beroep gekomen. De appeldagvaarding is uitgebracht op naam van “
mw. [appellante ] en dhr. [appellant ]” en de vof is daarbij niet als partij genoemd, terwijl de vof in het bestreden vonnis wel uitdrukkelijk als een van de drie afzonderlijke procespartijen staat vermeld. De mededeling in de appeldagvaarding dat [appellante ] en [appellant ] handelen onder de naam van de vof maakt de vof zelf nog geen procespartij. Het was ook niet de bedoeling dat de vof als partij in hoger beroep kwam, zo blijkt uit de verklaring ter comparitie in hoger beroep aan de zijde van [appellanten] (
“Wij zijn als vennoten van de vof in hoger beroep gegaan, maar niet de vof apart (…)”),en zo is het ook niet door [geïntimeerde] begrepen (zie memorie van antwoord onder 7 e.v.).
De beoordeling van de grieven
3.3 [appellanten] hebben zes grieven aangevoerd (genummerd I tot en met III en IIIa, IVa en IVb). Het hof zal allereerst ingaan op de grieven II, III, IIIa, IVa. Met deze grieven wordt in de kern genomen aangevoerd dat de kantonrechter ten onrechte het verweer van [appellanten] heeft verworpen dat partijen mondeling zijn overeengekomen dat de zaal gratis aan de vof beschikbaar werd gesteld.
3.4 Het hof stelt voorop dat [geïntimeerde] haar stelling dat een zaalhuur met de vof is overeengekomen, heeft onderbouwd met een schriftelijke overeenkomst (overgelegd als productie 1 bij de inleidende dagvaarding, hierna: de overeenkomst). De overeenkomst bestaat uit één pagina A4 met aanhef “[...]”. Daarin staat onder meer:
I. Reservering
Het volgende evenement mag door onder punt III tekenbevoegde worden verzorgd op kosten van onder I genoemde opdrachtgever:
Evenement: Vrijdag 30 oktober 2015 (…)
Locatie : [...] Horeca Exploitatie: [adres] (…)
Reserveringswaarde : Zaalruimte en kurkengeld: Drieduizend euro (incl.
btw.) (…)
Inhoud reservering
Zaalverhuur : Zaalruimte, adres (…)
Kurkengeld : Akkoord nuttigen van niet door [...]
Horeca Exploitatie verstrekte drank (…)
II. Gegevens klant
BedrijfsnaamVennootschap Onder Firma [naam]
(…)
III. Gegevens tekenbevoegde
Achternaam [appellante ] [appellant ] (…)

IV.Akkoordverklaring algemene voorwaarden

(…) Met ondertekening van deze overeenkomst bevestigd u de hiervoor genoemde algemene voorwaarden geaccepteerd en akkoord bevonden te hebben. De onder punt II genoemde opdrachtgever verklaart dat de kosten voor omschreven evenement onder punt I gefactureerd mogen worden aan opdrachtgever en dat door tekenbevoegde garant wordt gestaan voor de betaling. (…)”

De verdere gegevens van [appellante ] en [appellant ] zijn onder III in twee kolommen weergegeven. De gegevens van [appellant ] staan in de rechterkolom en zijn handgeschreven.
Links onderaan de overeenkomst staan de naam en handtekening van [geïntimeerde], rechts onderaan staat de naam van [appellante ], met daarbij een handtekening.
3.5
[appellanten] betwisten niet dat de zaal aan de vof ter beschikking is gesteld, maar wel dat daarvoor huur is verschuldigd. Zij betogen dat partijen mondeling zijn overeengekomen dat de zaal gratis aan de vof ter beschikking zou worden gesteld. In ruil daarvoor zou de vof de zaal promoten. Verder betwisten [appellanten] dat [appellante ] de overeenkomst heeft getekend. [appellante ] heeft direct voorafgaand aan het feest wel haar handtekening geplaatst, op verzoek van [geïntimeerde], maar dat was op een ander document, aldus [appellanten] Zij hebben in dat kader het volgende gesteld:
in eerste aanleg:
in de conclusie van antwoord en tijdens de comparitie:
- [appellante ] heeft op de avond van het feest op verzoek van [geïntimeerde] een formulier voor de beveiliging ondertekend;
in hoger beroep:
in de ten behoeve van de comparitie overgelegde schriftelijke verklaring van [appellanten]:
-[geïntimeerde] kwam met een formulier. Terwijl de lichten gedimd waren vroeg zij of [appellante ] nog snel wat voor de aanmelding van de beveiliging wilde ondertekenen, anders kon het feest niet plaatsvinden. Op het moment dat [appellante ] tekende bevatte het formulier geen tekst bovenin. Daarna is [geïntimeerde] naar [appellant ] gelopen om zijn gegevens op te nemen. Deze zijn in het rechtergedeelte met de hand erbij geschreven;
tijdens de comparitie:
- [appellante ] heeft op de avond van het feest een blanco vel ondertekend;
- [ vervolgens, nadat haar werd voorgehouden wat zij schriftelijk had verklaard] met het tekenen van “een blanco vel” is bedoeld dat er niet voor € 3.000,- is getekend;
- op het door [appellante ] ondertekende stuk stond de aanhef “[...]”
- [appellante ] heeft in de schemer, in de haast en in goed vertrouwen getekend. Zij moest wel tekenen omdat het feest anders niet zou doorgaan;
bij memorie van grieven:
Voor de aanvang van het feest heeft [geïntimeerde] aan [appellante ] gevraagd “een papier” te ondertekenen omdat dit noodzakelijk was in verband met de veiligheidsvoorwaarden. Het papier was niet goed leesbaar, en werd onder druk door [appellante ] getekend omdat anders het feest niet doorging.
3.6
[appellanten] hebben blijkens het voorgaande wisselende en tegenstrijdige stellingen ingenomen over de inhoud van het door [appellante ] ondertekende document (namelijk: een formulier voor de beveiliging / een formulier zonder tekst bovenin waarop na ondertekening door [appellante ] met de handgeschreven gegevens in het rechtergedeelte zijn geschreven / een blanco vel / een stuk met aanhef “[...]”). Bovendien hebben zij gesteld dat dit document niet goed leesbaar was wegens schemer en dat dit in de haast is getekend.
Daar waar [appellanten] hebben gesteld dat dit document de aanhef “[...]” bevatte en aan de rechterzijde de handgeschreven gegevens van [appellant ] komt de beschrijving van [appellanten] in ieder geval overeen met de overeenkomst. Nu de stellingen van [appellanten] over de verdere inhoud van het door [appellante ] ondertekende document niet alleen uitermate vaag maar ook inconsistent zijn, en ook niet is toegelicht waarom dat zo is, hebben [appellanten] naar het oordeel van het hof onvoldoende gemotiveerd betwist dat [appellante ] de door [geïntimeerde] overgelegde overeenkomst heeft ondertekend. Aangezien geen sprake is van een voldoende gemotiveerde betwisting komt het hof op dit onderdeel ook niet toe aan een bewijsopdracht.
3.7
Meer in het bijzonder is gelet op het voorgaande geen sprake van een stellige ontkenning van de ondertekening als bedoeld in artikel 159 wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv.). Een stellige ontkenning houdt immers in dat met duidelijke en ondubbelzinnige bewoordingen wordt verklaard dat de handtekening onder de overeenkomst niet van [appellante ] afkomstig is en dat is hier niet het geval.
3.8
Voor zover de stellingen van [appellanten] dat de overeenkomst in de haast en onder druk is getekend moeten worden begrepen als een beroep op dwaling of misbruik van omstandigheden, wordt dit beroep verworpen, omdat het onvoldoende is onderbouwd.
3.9
Met grief II voeren [appellanten] nog aan dat de tekst onder I en III van de overeenkomst zo moet worden begrepen dat het feest van de vof op kosten van de onder I genoemde opdrachtgever
[...] Horeca Exploitatiezou zijn zodat geen zaalhuur is verschuldigd.
Dit verweer gaat niet op. Onder I is [...] Horeca Exploitatie vermeld als locatie, niet als opdrachtgever. Uit de overige tekst van de overeenkomst blijkt zonder meer dat de zaalreservering betrekking heeft op de vof als klant en uit de vermelding van de reserveringswaarde “zaalruimte en kurkengeld” volgt dat daaraan kosten zijn verbonden. Dit volgt ook uit punt IV van de overeenkomst.
3.1
Gelet op het voorgaande falen de grieven II, III, IIIa en IVa. Dat betekent dat dwingend bewijs toekomt aan de inhoud van de overeenkomst (artikel 157 lid 2 Rv.). Aan (tegen)bewijslevering op dit onderdeel komt het hof niet toe omdat [appellanten] de inhoud van de overeenkomst, mede gelet op hun tegenstrijdige verklaringen hieromtrent, onvoldoende gemotiveerd hebben betwist. [appellanten] zijn dan ook aansprakelijk voor de verplichtingen van de vof uit hoofde van de overeenkomst.
3.11
Met grief I betogen [appellanten] kort gezegd dat [geïntimeerde] geen eigenaar was van de ter beschikking gestelde zaalruimte en geen drank- c.q. exploitatievergunning had. Ook deze grief faalt. Niet valt in te zien dat een en ander van invloed is op de verplichting van de vof om de overeengekomen zaalhuur/kurkengeld te betalen. Tegenover die verplichting van de vof stond immers (slechts) de verplichting van [geïntimeerde] om de zaal ter beschikking te stellen - ongeacht of zij daarvan eigenaar was - en aan die verplichting is voldaan. Overigens heeft [geïntimeerde] genoegzaam aangetoond dat zij huurder van de zaal was; zij heeft de huurovereenkomst overgelegd ter gelegenheid van de comparitie in hoger beroep. Ook heeft zij de Drank- en horecawetvergunning overgelegd.
3.12
Tot slot wordt ook grief IVb verworpen. Deze grief heeft betrekking op de toewijzing van de buitengerechtelijke kosten door de kantonrechter. [appellanten] betwisten weliswaar in algemene zin dat er aanmaningen zijn verstuurd, maar gaan er daarmee aan voorbij dat ter zake van de factuur d.d. 3 november 2015 aanmaningen zijn verzonden op 2, 4, 16, 22 en 29 februari 2016 en 11 maart 2016 (zie de producties bij de inleidende dagvaarding).
3.13
De slotconclusie is dat alle grieven falen en dat het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd. [appellanten] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.
Beslissing
Het hof:
- bekrachtigt het vonnis van 21 oktober 2016 van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam;
- veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 313,- aan verschotten en € 1.897,50 aan salaris advocaat en op € 157,- aan nasalaris, nog te verhogen met € 82,- indien niet binnen veertien dagen na aanschrijving in der minne aan dit arrest is voldaan en vervolgens betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.E. Honée, J.I. de Vreese-Rood en P. van der Kolk-Nunes en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2019 in aanwezigheid van de griffier.