ECLI:NL:GHDHA:2019:1371

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2019
Publicatiedatum
5 juni 2019
Zaaknummer
200.247.011/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot verhuizing met minderjarige; betekenis van omstandigheid dat verhuizende ouder inmiddels eenhoofdig gezag heeft verkregen; afweging wederzijdse belangen.

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 juni 2019 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de vervangende toestemming voor verhuizing met een minderjarige. De vader, die inmiddels eenhoofdig gezag over de minderjarige heeft verkregen, verzocht het hof om toestemming om met de minderjarige te verhuizen naar een andere provincie in Nederland. De moeder, die in Groot-Brittannië woont, verzette zich tegen deze verhuizing en stelde dat dit niet in het belang van de minderjarige zou zijn. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen, waaronder de financiële situatie van de vader, de huidige woonomstandigheden van de minderjarige en de impact van de verhuizing op de relatie tussen de minderjarige en de moeder. Het hof concludeerde dat, hoewel de vader niet de benodigde toestemming had verkregen voor de verhuizing, de belangen van de minderjarige op dit moment zwaarder wogen dan die van de moeder. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking van de rechtbank vernietigd en de vader alsnog vervangende toestemming verleend om met de minderjarige te verhuizen en haar in te schrijven op een basisschool in de nieuwe woonplaats. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.247.011/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 18-2414
zaaknummer rechtbank : C/09/550852
beschikking van de meervoudige kamer van 5 juni 2019
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat N. van Amsterdam te [plaats] ,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] , Groot-Brittannië,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat voorheen mr. E.J. Kim-Meijer, thans mr. T.M. Coppes te Aerdenhout.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 4 juli 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 1 oktober 2018 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
De moeder heeft op 13 november 2018 een verweerschrift ingediend.
2.3
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 30 oktober 2018 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 7 december 2018 met bijlagen, ingekomen op 12 december 2018;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 20 februari 2019 met bijlagen, ingekomen op 21 februari 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de moeder van 26 februari 2019 met bijlagen, ingekomen op 27 februari 2019;
- een journaalbericht van de zijde van de vader van 11 maart 2019 met bijlagen, ingekomen op 12 maart 2019.
2.4
De mondelinge behandeling heeft – tezamen met de zaak bekend onder zaaknummer 200.247.147/01– op 27 maart 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat en [tolk] , tolk in de Russische taal,
- de raad, vertegenwoordigd door de [vertegenwoordiger van de raad] .
Beide advocaten hebben ter zitting een pleitnotitie overgelegd.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn de ouders van de minderjarige [de minderjarige] , geboren [in] 2014 te [geboorteplaats] , Groot-Brittannië, hierna te noemen: de minderjarige.
3.3
De minderjarige is na het uiteengaan van de ouders aanvankelijk bij de moeder in Groot-Brittannië blijven wonen. Sinds mei 2016 heeft de minderjarige haar hoofdverblijfplaats bij de vader in Nederland.
3.4
Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 6 maart 2019 is het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder over de minderjarige beëindigd en is de vader met het eenhoofdig gezag over de minderjarige belast. Het verzoek van de moeder om het hoofdverblijf van de minderjarige bij haar te bepalen is afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verzoeken van de vader – strekkende tot het verkrijgen van vervangende toestemming om met de minderjarige te verhuizen naar de provincie [provincie] en haar daar in te schrijven op een basisschool – afgewezen.
4.2
De vader is het niet eens met voornoemde beslissing. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, alsnog vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing met de minderjarige naar [woonplaats vader] ( [provincie] ) en voor de inschrijving van de minderjarige op een basisschool aldaar.
4.3
De moeder verzet zich daartegen. Zij verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek tot vervangende toestemming af te wijzen, met veroordeling van de vader in de kosten van beide instanties.

5.De standpunten van partijen

5.1
De vader stelt zich op het standpunt dat de rechtbank zijn verzoeken – strekkende tot het geven van vervangende toestemming voor de verhuizing met de minderjarige naar [woonplaats vader] in [provincie] en voor inschrijving van de minderjarige op een basisschool aldaar – ten onrechte heeft afgewezen. Volgens de vader heeft hij uit financiële nood de keuze gemaakt om op 1 juni 2018 van [plaats] naar [woonplaats vader] te verhuizen. De financiële noodzaak tot verhuizen is met name gelegen in het feit dat de vader in de periode van april 2015 tot september 2016 werkloos is geweest, waardoor aanzienlijke schulden zijn ontstaan. Hierdoor is hij in zware financiële problemen terecht gekomen. De vader had geen recht op een WW-uitkering en hij kreeg in eerste instantie ook geen bijstandsuitkering. Hoewel de vader in de periode daarna weer bij [werkgever] werkzaam was en hij de schulden substantieel heeft weten terug te dringen, heeft de schuldenlast een negatieve wissel op het leven van de vader getrokken. De vader kon het niet zo ver laten komen dat hij opnieuw in eenzelfde uitzichtloze situatie zou belanden, nadat hij in september 2017 te horen kreeg dat de opdracht bij zijn toenmalige werkgever [werkgever] ten einde kwam. Hij moest zijn vaste lasten daarom drastisch en structureel verlagen. De verkoop van de woning in [plaats] heeft een aanzienlijke winst opgeleverd, hetgeen de mogelijkheid bood verdere schulden af te bouwen alsmede een financiële reserve te creëren voor de toekomst. Het was niet mogelijk om een andere, goedkopere woning te kopen of huren in [plaats] . Verder is de vader van mening dat het belang van de minderjarige gediend is met een verhuizing naar [woonplaats vader] , alwaar zij in de nabijheid van haar familie zal kunnen wonen en opgroeien. Vanaf juni 2018 zou de situatie van de minderjarige ook al wijzigen, omdat zij – vanwege het bereiken van de leeftijd van vier jaar – de kinderopvang moest verlaten en naar de basisschool zou gaan. Voorts stelt de vader dat de verhuizing naar [woonplaats vader] op geen enkele wijze het contact met moeder in de weg zal staan. De afstand tussen de moeder en de minderjarige wordt door de verhuizing niet vergoot. Daarnaast zal de vader er alles aan doen om het mogelijke nadeel dat de moeder door de verhuizing ondervindt te beperken. Ter zitting heeft de vader nog naar voren gebracht dat hij sinds 6 maart 2019 is belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarige, hetgeen strikt gezien met zich meebrengt dat de toestemming van de moeder voor de verhuizing niet meer nodig is.
5.2
De moeder heeft de stellingen van de vader gemotiveerd weersproken. Ondanks dat de minderjarige reeds is verhuisd – waardoor de vader iedereen voor een voldongen feit heeft gesteld –
is de moeder nog steeds van mening dat de verhuizing van de minderjarige naar [woonplaats vader] en de plaatsing op een basisschool aldaar niet in het belang van de minderjarige is. Volgens de moeder was er geen financiële noodzaak voor de vader om te verhuizen naar [woonplaats vader] . Dat de vader zijn woning in [plaats] moest verkopen vanwege schulden en de vader geen werk meer had, wordt door de moeder betwist. Ook heeft zij in het verleden bijgedragen in de kosten en onderhoud van de minderjarige. Verder heeft de vader geen rekening gehouden met de mogelijkheden van de minderjarige om de contacten met de moeder te behouden en uit te breiden. De verhuizing van de minderjarige naar [woonplaats vader] bemoeilijkt de omgang tussen haar en de minderjarige. De reis naar [woonplaats vader] brengt extra tijd en kosten met zich mee voor de moeder. De extra kosten worden niet door de vader gecompenseerd. De moeder is van het openbaar vervoer afhankelijk. [plaats] is dichtbij [luchthaven] . Ook zijn in de regio [plaats] voldoende mogelijkheden voor de minderjarige om Oekraïens en Engels te leren. Voorts merkt de moeder op dat in [woonplaats vader] geen internationale school is, geen mogelijkheid is om Oekraïense les te nemen of onderwijs te krijgen in de Orthodoxe godsdienst. Verder stelt de moeder dat de communicatie tussen partijen stroef verloopt. Momenteel gaat de communicatie vooral via de advocaten, omdat de vader niet of laat op vragen en verzoeken van de moeder antwoordt. De verhuizing naar [woonplaats vader] heeft de communicatie verslechterd. Tot slot benadrukt de moeder dat de vader door de Engelse rechter op 20 mei 2016 weliswaar toestemming heeft verkregen om met de minderjarige naar Nederland te verhuizen, maar dat hij zich aan geen van de door de Engelse rechter gestelde voorwaarden heeft gehouden. De moeder vreest dat zij uit het leven van de minderjarige wordt geweerd.
5.3
De raad heeft ter zitting van het hof verklaard dat de moeder moeite heeft om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader te accepteren vanwege het feit dat zij zich gekwetst voelt en vanuit haar culturele achtergrond. De belangen van de minderjarige moeten centraal staan. De huidige situatie heeft een negatieve impact op het welzijn van de minderjarige. De ouders moeten proberen om hun geschillen samen op te lossen, aldus de raad.
6. De motivering van de beslissing
6.1
Voor zover door de moeder opnieuw zonder enige nadere onderbouwing is aangevoerd dat de destijds in de Oekraïne uitgesproken echtscheidingsbeslissing nog niet definitief is geworden gaat het hof er – mede gelet op het feit dat de echtscheiding op 28 november 2016 in het BRP is ingeschreven – vanuit dat de echtscheidingsbeslissing in de Oekraïne onherroepelijk is en dat partijen zijn gescheiden.
6.2
Het hof stelt vast dat de vader inmiddels bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 6 maart 2019, welke uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, met het eenhoofdig gezag over de minderjarige is belast. Dit betekent in beginsel dat de vader de bevoegdheid heeft om de minderjarige naar eigen inzicht te verzorgen en op te voeden. Dit recht omvat mede het bepalen van de woonplaats van de minderjarige. De bevoegdheden van de vader worden begrensd door, althans de vader dient bij het gebruik van zijn bevoegdheden rekening te houden met zijn verplichting om als gezaghebbende ouder de ontwikkeling van de banden tussen de minderjarige en de moeder te bevorderen. Aan een beslissing tot verhuizing van de vader kan in het licht van deze uitgangspunten in de weg staan dat de belangen van de minderjarige ernstig in het gedrang komen of de ontwikkeling van de banden tussen de minderjarige en de moeder ernstig wordt geschaad.
6.3
Hierbij neemt het hof in overweging dat, hoewel de beschikking van de rechtbank Den Haag van 6 maart 2019 uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, deze beschikking nog niet in kracht van gewijsde is gegaan en de advocaat van de moeder ter zitting heeft verklaard tegen deze beschikking hoger beroep in te zullen stellen. Tegen de achtergrond van het vorenstaande zal het hof een zodanige beslissing nemen als het hof in het belang van de minderjarige wenselijk voorkomt, waarbij het belang van het kind een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen, hetgeen niet uitsluit dat andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het hof zal bij zijn beslissing alle omstandigheden van het geval in overweging nemen en alle betrokken belangen afwegen.
6.4
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank de verzoeken van de vader strekkende tot het geven van vervangende toestemming voor de verhuizing van de minderjarige naar [woonplaats vader] en voor inschrijving van de minderjarige op een basisschool aldaar, destijds terecht kunnen afwijzen. De rechtbank heeft daarbij onder andere geoordeeld dat het belang van de vader om te verhuizen minder zwaar weegt dan het belang van de minderjarige bij een mogelijke nog nader te bepalen zorgregeling met de moeder die kan worden uitgevoerd in (de omgeving van) [plaats] . Dat de verhuizing aan de zijde van de vader noodzakelijk was vanwege financiële omstandigheden, is volgens de rechtbank niet gebleken. Het hof onderschrijft dit oordeel van de rechtbank. Het valt de vader dan ook aan te rekenen dat hij in juni 2018 met de minderjarige naar [woonplaats vader] is verhuisd zonder dat hij daarvoor de benodigde toestemming van de moeder dan wel de vervangende toestemming van de rechter heeft verkregen.
6.5
Het voorgaande neemt echter niet weg dat het hof bij de beoordeling van alle betrokken belangen op dit moment tot een andere afweging komt. Hoewel in de door de vader geschetste omstandigheden ook door het hof niet een absolute financiële noodzaak wordt gezien om uit de [regio] te verhuizen, ziet het hof wel het grote sociale belang aan de zijde van de vader om na het overlijden van zijn vader, de grootvader van de minderjarige, samen met zijn huidige partner zijn stiefmoeder te gaan helpen met het paardenbedrijf dat zij voorheen samen met de overleden vader van de vader uitoefende. Daarnaast stelt het hof vast dat op basis van de thans geldende omgangsregeling de moeder negen maal per jaar in Nederland contact zal hebben met de minderjarige. In dat licht bezien leidt een verhuizing van [plaats] naar [provincie] voor het contact tussen de moeder en minderjarige niet tot onoverkomelijke bezwaren. Tot slot neemt het hof in bedoelde afweging van de betrokken belangen in aanmerking dat de minderjarige inmiddels al geruime tijd met de vader en haar stiefmoeder in [woonplaats vader] verblijft en daar is gewend en vertrouwd. De minderjarige gaat inmiddels ook in [woonplaats vader] naar school. Dat de minderjarige op korte termijn opnieuw wordt geconfronteerd met een verhuizing (naar de omgeving van [plaats] ) acht het hof niet in het belang van de minderjarige, nu dit het leven van de minderjarige wederom overhoop zal halen. Dit klemt temeer nu de minderjarige al een onrustige en onveilige periode heeft meegemaakt voordat zij naar Nederland kwam en zij – zo blijkt onder meer uit het raadsrapport van 19 november 2018 – behoefte heeft aan rust, structuur en duidelijkheid. Het hof is dan ook van oordeel dat het belang van de vader om met de minderjarige naar [woonplaats vader] te mogen verhuizen op dit moment zwaarder weegt dan het belang van de moeder om die toestemming te weigeren. Het hof ziet onder de gegeven omstandigheden geen aanleiding de zaak aan te houden, zoals door de moeder ter zitting is verzocht. Gelet hierop zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en de vader alsnog vervangende toestemming verlenen om met de minderjarige naar [woonplaats vader] te verhuizen en haar in te schrijven op een basisschool aldaar.
6.6
Ten overvloede overweegt het hof dat de voortdurende strijd en moeizame communicatie tussen de ouders een belangrijk punt van zorg blijft. Dit leidt ertoe dat de vader en de moeder veel tijd, energie en geld kwijt zijn aan zaken die niet te goede komen aan de minderjarige. Het hof geeft de ouders in overweging de belangen van de minderjarige goed voor ogen te houden. Dit betekent onder andere dat de ouders – onder begeleiding van professionele hulpverleners – hun onderlinge communicatie dienen te verbeteren en er alles aan moeten doen om de contacten tussen de moeder en de minderjarige te behouden met het oog op de identiteitsontwikkeling van de minderjarige. Het is daarom in het grootste belang van de minderjarige dat beide ouders op korte termijn aan hun problemen gaan werken.
Proceskosten
6.7
Gelet op de familierechtelijke aard van de zaak zal het hof de proceskosten in beide instanties compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
6.8
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 4 juli 2018, en opnieuw rechtdoende:
verleent de vader – welke toestemming die van de moeder vervangt – vervangende toestemming om met de minderjarige te verhuizen naar [woonplaats vader] ( [provincie] ) en de minderjarige daar in te schrijven op een bassischool;
verklaart deze beschikking tot zo ver uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.A. van Kempen, F. Ibili en R.L.M.C. Janssen, bijgestaan door mr. G. Evertsen als griffier en is op 5 juni 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.