ECLI:NL:GHDHA:2019:1342

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 mei 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
22-004082-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam inzake diefstal in vereniging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam, waarbij de verdachte was veroordeeld voor diefstal in vereniging. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het stelen van goederen uit een supermarkt, specifiek een flesje frisdrank, samen met anderen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, en gelast de tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. De verdachte had eerder een gevangenisstraf van 2 weken gekregen voor soortgelijke feiten, en de vordering tot tenuitvoerlegging van die straf werd door het hof gegrond verklaard, omdat de verdachte de voorwaarden van de proeftijd had geschonden. Het hof heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is begaan, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels een baan had en een positieve wending in zijn leven had genomen. Het hof oordeelde dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend was en dat een taakstraf een adequate reactie vormde op het delict. Het hof bevestigde het vonnis voor het overige, maar vernietigde het vonnis ten aanzien van de straf en de motivering daarvan.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004082-18
Parketnummers: 10-148974-18 en 10-262740-15 (TUL)
Datum uitspraak: 10 mei 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 12 oktober 2018 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1997,
[BRP-adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 26 april 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 weken. Voorts is in eerste aanleg de vordering tot tenuitvoerlegging toegewezen onder het parketnummer 10-262740-15, als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 27 juli 2018 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer winkelgoed(eren), waaronder een of meer flesje(s) frisdrank, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) toebehoorde, te weten aan Albert Heijn (gevestigd aan het [x]), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof is van oordeel, dat de eerste rechter op juiste gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist, zodat het vonnis, waarvan beroep, met overneming van gronden behoort te worden bevestigd, behalve voor wat betreft de opgelegde straf en de motivering daarvan.
Het vonnis moet op die onderdelen worden vernietigd en in zoverre moet opnieuw worden rechtgedaan.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich in een supermarkt schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging. Door aldus te handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op het eigendomsrecht van een ander. Winkeldiefstallen zijn ergerlijke feiten die doorgaans veel overlast met zich meebrengen.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 april 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke en andersoortige strafbare feiten.
In het voordeel van de verdachte weegt het hof mee dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep aannemelijk is geworden dat het leven van de verdachte een positieve wending heeft genomen, nu hij beschikt over een baan met een inkomen. Het hof wil deze positieve ontwikkeling van de verdachte niet doorbreken. Daarom acht het hof thans een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen passende sanctie en zal het hof een taakstraf opleggen.
Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de Wet beperking oplegging taakstraf niet van toepassing. Uit de Justitiële Documentatie d.d. 10 april 2019 blijkt weliswaar dat bij vonnis d.d. 26 oktober 2016 wegens een veroordeling voor een misdrijf aan de verdachte een taakstraf is opgelegd, maar niet dat deze door de verdachte is verricht of dat de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen. Nu evenmin sprake is van één van de overige genoemde gevallen in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht ziet het hof geen belemmering in het opleggen van een taakstraf aan de verdachte.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 31 augustus 2017 onder parketnummer 10-262740-15 is de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen jeugddetentie met een proeftijd van 1 jaar, met bevel dat die taakstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 22c, 22d, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de straf en de motivering daarvan en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafbestaande uit een werkstraf voor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Rotterdam van 31 augustus 2017, parketnummer 10-262740-15, te weten van:
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, bij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door mr. G. Knobbout, mr. C.H.M. Royakkers en mr. F. de Jong, in bijzijn van de griffier mr. M. Rouw.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 mei 2019.
Mr. F. de Jong is buiten staat dit arrest te ondertekenen.