ECLI:NL:GHDHA:2019:1340

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
22-005136-16
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Rotterdam inzake mishandeling en diefstal met geweld

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 27 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 november 2016. De verdachte, geboren in Somalië in 1993 en zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats, was eerder vrijgesproken van mishandeling en diefstal met geweld. De advocaat-generaal had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling van het slachtoffer op 22 juli 2016 in Rotterdam, waarbij hij het slachtoffer herhaaldelijk tegen het hoofd heeft geslagen en geschopt. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarbij rekening is gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. De verdachte had al 97 dagen in voorarrest gezeten, waardoor de opgelegde straf niet verder werd verminderd. Daarnaast heeft het hof een vordering tot schadevergoeding van het slachtoffer toegewezen tot een bedrag van € 640,54, bestaande uit materiële en immateriële schade. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf is gedeeltelijk gelast, waarbij de verdachte twee weken gevangenisstraf moet ondergaan.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005136-16
Parketnummers: 10-741309-16 en 18-255436-14 (TUL)
Datum uitspraak: 27 mei 2019
VERSTEK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 9 november 2016 en de van dat vonnis deel uit makende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Somalië) op [geboortejaar] 1993,
thans zonder bekende vaste woon- of verblijfplaats hier te lande.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 13 mei 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde. Voorts is omtrent de vordering benadeelde partij en de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf beslist zoals nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
De officier van justitie heeft tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 22 juli 2016 te Rotterdam op de openbare weg, te weten op of nabij het Kruisplein, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen geld (1100 euro of daaromtrent) en/of een mobiele telefoon (merk LG), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) van voormeld misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het
- trekken aan en/of kapot scheuren van het shirt dat die [slachtoffer] droeg en/of
- die [slachtoffer] naar de grond trekken, waardoor deze op de grond viel en/of
- slaan/stompen/schoppen tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer];
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 22 juli 2016 in Rotterdam tezamen en of in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft mishandeld door (meermalen) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen en/te schoppen.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Naar het oordeel van het hof is niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte primair is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks22 juli 2016 in Rotterdam
tezamen en of in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,[slachtoffer] heeft mishandeld door (meermalen) tegen het hoofd
en/of het lichaamvan die [slachtoffer] te slaan
en/of te stompenen
/te schoppen
;.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:

mishandeling.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [slachtoffer] door hem op straat en na gezamenlijk uit te zijn geweest bij herhaling tegen het hoofd te slaan en te schoppen. Door aldus te handelen heeft de verdachte het slachtoffer nodeloos pijn bezorgd. Tevens heeft hij daardoor inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 25 april 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dit heeft hem er niet van weerhouden het onderhavige feit te plegen. Het hof rekent dit de verdachte aan.
De door de advocaat-generaal gevorderde straf doet naar het oordeel van het hof onvoldoende recht aan de aard en ernst van het door de verdachte jegens het slachtoffer gepleegde geweld en de mate van recidive. Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Het hof stelt ambtshalve vast dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden met ruim 6 maanden, nu de berechting in hoger beroep niet heeft plaatsgevonden binnen twee jaren. De officier van justitie heeft immers op 15 november 2016 hoger beroep ingesteld en is het arrest gewezen op 27 mei 2019. Deze overschrijding is niet aan de verdediging te wijten.
Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de in laatste feitelijke instantie opgelegde straf.
In onderhavige zaak heeft de verdachte reeds 97 dagen in voorarrest gezeten. Nu het hof een gevangenisstraf van 90 dagen zal opleggen, zal een vermindering van de opgelegde gevangenisstraf geen daadwerkelijke compensatie voor de verdachte bieden. Daarin ziet het hof aanleiding de overschrijding van de bedoelde termijn te verdisconteren in na te melden beslissing op de vordering tenuitvoerlegging.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.718,54.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep geen standpunt ingenomen ter zake van de vordering benadeelde partij.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 40,54 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde feit. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het subsidiair bewezen verklaarde feit. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 600,00, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 22 juli 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 640,54 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer].
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Vordering tenuitvoerlegging
Bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 20 april 2015 onder parketnummer 18-255436-14 is de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met bevel dat die voorwaardelijke gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich vóór het einde van de proeftijd van twee jaren niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gepersisteerd bij de in eerste aanleg ingediende vordering van het Openbaar Ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf, op grond dat de verdachte de hiervoor bedoelde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de verdachte de genoemde algemene voorwaarde niet heeft nageleefd. De verdachte heeft immers het in de onderhavige strafzaak bewezen verklaarde feit begaan terwijl de hiervoor bedoelde proeftijd nog niet was verstreken.
De vordering van het openbaar ministerie tot tenuitvoerlegging van die niet-tenuitvoergelegde straf is derhalve gegrond.
Het hof zal daarom de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
In de eerdergenoemde overschrijding van de redelijke termijn ziet het hof aanleiding om – in plaats van de gehele tenuitvoerlegging – slechts een gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de eerder voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf te gelasten, te weten voor de duur van twee weken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
90 (negentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 640,54(zeshonderdveertig euro en vierenvijftig cent) bestaande uit € 40,54 (veertig euro en vierenvijftig cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s)
hoofdelijkvoor het gehele bedrag aansprakelijk is,
vermeerderd met de wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 640,54(zeshonderdveertig euro en vierenvijftig cent) bestaande uit € 40,54 (veertig euro en vierenvijftig cent) materiële schade en € 600,00 (zeshonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
12 (twaalf) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de
aanvangsdatum van de wettelijke rentevoor de materiële en de immateriële schade op
22 juli 2016.
Gelast de gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 20 april 2015, parketnummer 18-255436-14, te weten een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Dit arrest is gewezen door mr. N. Schaar,
mr. C.H.M. Royakkers en mr. B.P. de Boer, in bijzijn van de griffier mr. A.F. Bijl.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 27 mei 2019.
Mr. C.H.M. Royakkers is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.