ECLI:NL:GHDHA:2019:1338

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 mei 2019
Publicatiedatum
3 juni 2019
Zaaknummer
22-004312-18
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens wederspannigheid en belediging van politieagenten met betrekking tot de bevoegdheid om naar de identiteit van burgers te vragen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 1 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag. De verdachte, geboren in 1989, was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 550,- voor wederspannigheid en belediging van politieagenten. De zaak kwam aan het hof na een aanhouding op 7 juli 2018, waarbij de verdachte zich verzette tegen de politie en beledigende opmerkingen maakte naar de agenten. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal gehoord en de verdediging van de verdachte, die stelde dat de politie niet bevoegd was om om identificatie te vragen, omdat de verdachte eerder zijn legitimatie had getoond. Het hof oordeelde echter dat de agent bevoegd was om naar de identiteit van de verdachte te vragen, en dat de omstandigheden dit rechtvaardigden. De verdediging voerde ook aan dat de beledigende uitlatingen niet als zodanig konden worden gekwalificeerd, maar het hof oordeelde dat de context van de opmerkingen wel degelijk beledigend was. Uiteindelijk werd de verdachte opnieuw veroordeeld tot een geldboete van € 550,- en 11 dagen vervangende hechtenis. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en deed opnieuw recht, waarbij het de verdachte schuldig bevond aan de ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

PROMIS
Rolnummer: 22-004312-18
Parketnummer: 09-132733-18
Datum uitspraak: 1 mei 2019
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 31 oktober 2018 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren op [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1989,
[BRP-adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof op 17 april 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 550,-, subsidiair 11 dagen vervangende hechtenis.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 7 juli 2018 te 's-Gravenhage, toen een aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaar verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt(e) strafba(a)r(e) feit(en), had aangehouden en had vastgegrepen, althans vast had, teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen eerstgenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn of haar bediening, heeft verzet door zich los te trekken en/of zich van het politie voertuig af te duwen en/of zijn arm(en) te bewegen in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtenaar verdachte's arm(en) trachtte te geleiden;
2.
hij op of omstreeks 7 juli 2018 te 's-Gravenhage opzettelijk twee, althans een ambtena(a)r(en), te weten [verbalisant 1] (brigadier van Politie Eenheid Den Haag) en/of [verbalisant 2] (hoofdagent van Politie Eenheid Den Haag), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn/haar bediening, in zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door hem/hun de woorden toe te voegen: deze man is een homo en/of je stinkt en/of kanker kale en/of kanker homo's en/of je moeder is een kankerhoer, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 550,-, subsidiair 11 dagen vervangende hechtenis.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof komt tot een enigszins andere bewezenverklaring en kwalificatie.
Gevoerde verweren
De raadsman van de verdachte stelt zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt dat de verdachte ter zake van feit 1 dient te worden vrijgesproken en dat het Openbaar Ministerie ter zake van feit 2 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging.
Het hof overweegt daartoe als volgt.
Uit het proces-verbaal van aanhouding met nummer PL1500-2018181461-2 blijkt dat verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] op 7 juli 2018 naar de kerktuin aan het Rabbijn Maarsenplein te Den Haag gaan om collega’s te assisteren die daar ter plaatse reeds aanhoudingen hebben verricht. Daar aangekomen hoort verbalisant [verbalisant 1] een persoon – naar later blijkt de verdachte – het volgende roepen: ‘Ha, moet je die [x] politieagent zien’, waarbij genoemde persoon hard moest lachen. Verbalisant [verbalisant 1] hoorde vervolgens dat de verdachte zei; ‘Dit is de eerste keer dat ik een [x] politieagent zie’, waarna de verdachte weer hard moest lachen. Verbalisant [verbalisant 1] vond deze uitlatingen kwetsend en ongepast naar zijn collega verbalisant [verbalisant 2] (die afkomstig is uit [geboorteplaats] en een donkere huidskleur heeft) en vond dat de verdachte met zijn opmerkingen de situatie probeerde op te ruien. Verbalisant [verbalisant 1] is vervolgens naar de verdachte gelopen en heeft hem gevraagd naar zijn legitimatiebewijs. Niet blijkt dat hij op dat moment wist dat de verdachte even daarvoor mogelijk ook reeds zijn legitimatiebewijs had getoond aan één van de verbalisanten die eerder ter plaatse waren.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat als een burger zijn identiteitsbewijs aan een eerste ambtenaar ter inzage aanbiedt, de burger heeft voldaan aan een mogelijke verplichting op grond van de Wet op de Identificatieplicht. De omstandigheid dat een tweede (collega)ambtenaar op dezelfde plaats en dezelfde tijd wederom dezelfde burger naar zijn identiteitsbewijs vraagt doet daar niet aan af. Voorts meent de verdediging dat een redelijke uitoefening van de politietaak in deze situatie niet vereiste dat er inzage van het identiteitsbewijs werd gevraagd/gevorderd en dat er tevens geen redelijke verdenking tegen de verdachte bestond.
Naar het oordeel van het hof was de agent bevoegd om te vragen naar het identiteitsbewijs van de verdachte.
Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat de bevoegdheid om onder meer naar de identiteit van burgers te vragen aan de politie is gegeven ter handhaving van de openbare orde en het opsporen van strafbare feiten, waaronder het veroorzaken van lawaai of hinder en verstoring van de openbare orde of openbare ruimte, zoals in een vergadering van de Tweede Kamer (vgl. TK 2003-2004, 29 218, nr. 3). Het instrument is bedoeld ter ondersteuning van de politieambtenaar en de toezichthouder bij de uitoefening van hun taken (vgl. EK MvA 2003-2004, 29 218, nr. C). De politie heeft onder andere tot taak te zorgen voor de daadwerkelijke handhaving van de rechtsorde, zo blijkt uit artikel 3 van de Politiewet. Het in de hierboven beschreven situatie vragen om een legitimatiebewijs valt daar onder. Dat verbalisant [verbalisant 1] in de gegeven situatie wilde weten met wie hij van doen had is alleszins begrijpelijk en dat hij inzage vroeg van het legitimatiebewijs van de verdachte daartoe redelijkerwijs noodzakelijk. Dat een andere agent (zonder dat [verbalisant 1] daar weet van had) even daarvoor mogelijk ook inzage in het identiteitsbewijs had gevraagd, doet daar niet aan af. Een redelijke verdenking is overigens geen vereiste voor een vordering tot inzage van een identiteitsbewijs. Artikel 8, eerst lid, van de Politiewet bepaalt immers dat een ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak bevoegd is tot het vorderen van inzage van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht van personen, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van de politietaak. Het hof verwerpt – gelet op het voorgaande - tevens het verweer dat er geen sprake was van een redelijke taakuitoefening. Datzelfde geldt voor het verweer dat sprake is van een schending van artikel 8 EVRM en de artikelen 16 en 17 IVBPR.
De verdediging stelt dat het identiteitsbewijs van de verdachte niet werd gevorderd, maar gevraagd. Het hof stelt voorop dat de verdachte niet wordt vervolgd voor het niet voldoen aan een vordering, zoals strafbaar is gesteld in artikel 184, noch wegens het niet voldoen aan de identificatieplicht, zoals strafbaar gesteld in artikel 447e van het Wetboek van Strafrecht. De verdediging lijkt voorts te miskennen dat 'een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit' in de zin van art. 27 Sv ook kan hebben bestaan indien later mocht blijken dat iemand het feit waarvan hij is verdacht niet heeft begaan of dat feit niet een volgens de wet strafbaar feit oplevert (vgl. HR 3 maart 1987, NJ 1987/851). Ook indien aangenomen zou worden dat er in casu geen sprake was van een vordering tot inzage doet dat niets af aan de vaststelling dat de verdachte was aangehouden toen hij zijn verzet pleegde, terwijl die omstandigheid in casu voorts niets afdoet aan de rechtmatigheid van de uitoefening van de bediening van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2].
Voorts meent de verdediging dat de verklaringen van zowel verbalisant [verbalisant 1], als verbalisant [verbalisant 2], van het bewijs dienen te worden uitgesloten, omdat deze verklaringen tegenstrijdig zouden zijn. De verklaringen van de verbalisanten komen naar het oordeel van het hof op essentiële punten overeen. Voor zover al sprake is van (relevante) verschillen, zijn deze te verklaren, nu de verbalisanten de situatie hebben waargenomen vanuit verschillende posities. Het hof acht de (op ambtsbelofte respectievelijk ambtseed opgemaakte) verklaringen betrouwbaar en aldus bruikbaar voor het bewijs.
De verdediging stelt zich voorts op het standpunt dat de verbalisanten niet werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, nu de verdachte aan de identificatieplicht had voldaan, er tevens geen andere reden was om inzage van het identiteitsbewijs te vragen of vorderen en er geen goede reden was de verdachte onmiddellijk vast te pakken. Het hof overweegt hiertoe dat uit het voorgaande reeds volgt dat naar het oordeel van het hof verbalisant [verbalisant 1] in de gegeven situatie bevoegd was tot het vragen van inzage van een identiteitsbewijs van de verdachte. De verdachte heeft – daarnaar gevraagd – tot tweemaal toe geweigerd zijn legitimatiebewijs te tonen. Daarop is de verdachte aangehouden en vastgepakt bij zijn arm. Het enkele vastpakken van de verdachte is naar het oordeel van het hof niet in strijd met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Daarbij merkt het hof op dat er sprake was van verscheidene omstanders, eerdere aanhoudingen en een vluchtpoging van een andere verdachte.
Ten aanzien van de ten laste gelegde belediging(en) stelt de verdediging zich op het standpunt dat er niet is voldaan aan het klachtvereiste en dat het Openbaar Ministerie derhalve niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging. Daarnaast stelt de verdediging zich op het standpunt dat het woord ‘homo’ in de huidige samenleving niet meer als beledigend mag worden gekwalificeerd.
Het hof overweegt dat er – gelet op artikel 269 van het Wetboek van Strafrecht – geen klachtvereiste geldt in de gevallen genoemd in artikel 267 lid 1 en 2 van het Wetboek van Strafrecht zoals in onderhavige zaak ten laste is gelegd. Het Openbaar Ministerie kan in die gevallen ambtshalve tot vervolging besluiten. Het Openbaar Ministerie is derhalve ontvankelijk in de vervolging van de ten laste gelegde belediging.
Het woord ‘homo’, dat op zichzelf niet beledigend is, kan dat karakter evenwel krijgen op grond van de context waarin dat woord gebezigd is. Gelet op de feiten en omstandigheden in de onderhavige zaak – de verdachte roept ‘kankerhomo’s’ en ‘deze man is een homo’ in de richting van de verbalisanten die de verdachte kort daarvoor hebben aangehouden – oordeelt het hof dat het gebruik van het woord ‘homo’ wel degelijk een beledigend karakter heeft.
Het hof verwerpt derhalve de verweren.
Voorwaardelijk verzoek
De verdediging van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep het voorwaardelijke verzoek ingediend om – indien het gerechtshof de verklaring van de verdachte in twijfel trekt – de door de verdachte gemaakte camerabeelden aan het dossier toe te voegen.
Het hof acht zich, op basis van de processen-verbaal van de politie, die door het hof betrouwbaar worden geacht, voldoende voorgelicht en acht het aldus niet noodzakelijk dat de camerabeelden aan het dossier worden toegevoegd. Het verzoek wordt dan ook afgewezen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
of omstreeks7 juli 2018 te 's-Gravenhage, toen een aldaar in uniform geklede dienstdoende politieambtenaar verdachte, als verdacht van het gepleegd hebben van één of meer op heterdaad ontdekt
(e
)strafba
(a
)r
(e
)feit
(en
), had aangehouden en had vastgegrepen,
althans vast had,teneinde verdachte ter geleiding voor een hulpofficier van justitie over te brengen naar een politiebureau, zich met geweld tegen eerstgenoemde opsporingsambtenaar, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn
of haarbediening, heeft verzet door zich los te trekken en
/ofzich van het
politie voertuigpolitievoertuigaf te duwen en
/ofzijn arm
(en
) tete bewegen in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtenaar verdachtes arm
(en
)trachtte te geleiden;
2.
hij op
of omstreeks7 juli 2018 te 's-Gravenhage opzettelijk twee
, althans eenambtena
(a
)r
(en
), te weten [verbalisant 1] (brigadier van Politie
EenheidDen Haag) en
/of[verbalisant 2] (hoofdagent van Politie Eenheid Den Haag), gedurende
of ter zake vande rechtmatige uitoefening van
zijn/haarhunbediening, in
zijn/hun tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd, door
hem/hun de woorden toe te voegen: deze man is een homo en
/ofje stinkt en
/ofkanker kale en
/ofkanker homo's en
/ofje moeder is een kankerhoer, althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking
;.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:

wederspannigheid.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op de bewezenverklaarde wijze schuldig gemaakt aan belediging van twee politieagenten en aan wederspannigheid door zich met geweld tegen zijn aanhouding te verzetten. De verdachte heeft hiermee blijk gegeven van een gebrek aan respect voor politieambtenaren en ondermijnt door zich aldus te gedragen het openbaar gezag. Daarbij komt dat de verdachte met zijn handelen voor de nodige overlast heeft gezorgd.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 20 maart 2019, waaruit blijkt dat de verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van – ook soortgelijke - strafbare feiten. Dit heeft hem er niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles afwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke geldboete van na te melden hoogte een passende en geboden reactie vormt.
Bij de vaststelling van de geldboete is rekening gehouden met de draagkracht van de verdachte.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c, 57, 180, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 550,00 (vijfhonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
11 (elf) dagen hechtenis.
Dit arrest is gewezen door mr. M.J.J. van den Honert, mr. B.P. de Boer en mr. W.B.M. Tomesen, in bijzijn van de griffier mr. A.F. Bijl.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 1 mei 2019.
Mr. B.P. de Boer en mr. W.B.M. Tomesen zijn buiten staat het arrest mede te ondertekenen.