ECLI:NL:GHDHA:2019:1284

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
200.230.187/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake betaling van gefactureerde werkzaamheden en opschorting van betaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen [geïntimeerde] over de betaling van gefactureerde werkzaamheden die [appellant] heeft uitgevoerd als onderaannemer voor [geïntimeerde] ten behoeve van 4ALL KLIMA MONTAGE B.V. [appellant] had vier facturen gestuurd ter hoogte van € 2.867,--, maar [geïntimeerde] heeft deze facturen ondanks sommatie onbetaald gelaten. In eerste aanleg heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat zij aannam dat [appellant] zijn vorderingen niet wenste te handhaven. [appellant] heeft echter in hoger beroep één grief aangevoerd, waarin hij stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij zijn vorderingen niet wenste te handhaven. Het hof heeft vastgesteld dat tussen partijen niet in geschil is dat [appellant] de gefactureerde werkzaamheden heeft uitgevoerd. Het hof oordeelt dat [geïntimeerde] niet heeft onderbouwd dat de werkzaamheden ondeugdelijk zijn uitgevoerd, en dat hij daarom niet gerechtigd is om de betaling op te schorten. Het hof vernietigt het vonnis van de rechtbank en wijst de vorderingen van [appellant] alsnog toe, inclusief wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. [geïntimeerde] wordt veroordeeld in de proceskosten van beide instanties.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.230.187/01
Zaaknummer rechtbank : 5666843/CV EXPL 17-374

arrest van 4 juni 2019

inzake

[appellant],

wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. T. Kocabas te Zoetermeer,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.B. Chylinska te Haarlem.

Het geding

Voor het eerdere verloop van het geding verwijst het hof naar het arrest van 13 maart 2018, waarbij een comparitie van partijen is gelast. De comparitie (ten overstaan van één raadsheer-commissaris) heeft plaatsgevonden op 16 april 2018. Van de comparitie is proces-verbaal gemaakt. Bij memorie van grieven met producties heeft [appellant] één grief aangevoerd. Bij memorie van antwoord (die is genomen op de comparitie), met één productie, heeft [geïntimeerde] de grief bestreden.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd. De griffie van het hof heeft partijen op 8 mei 2019 bericht dat de raadsheer-commissaris ten overstaan van wie de comparitie heeft plaatsgevonden, geen deel uitmaakt van de combinatie die dit arrest wijst. Hierbij is verzocht of partijen binnen twee weken kunnen aangeven of zij onder die omstandigheden een nieuwe comparitie wensen. [appellant] heeft aangegeven dat hij geen bezwaar heeft tegen deze gang van zaken en dat hij geen behoefte heeft aan een nieuwe comparitie. [geïntimeerde] heeft niet (tijdig) op het bericht van de griffie gereageerd en zijn advocaat was ook telefonisch niet bereikbaar.

Beoordeling van het hoger beroep

De tussen partijen vaststaande feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
In 2016 heeft [appellant] als onderaannemer voor [geïntimeerde] werkzaamheden uitgevoerd ten behoeve van 4ALL KLIMA MONTAGE B.V. (hierna: 4ALL).
[appellant] heeft [geïntimeerde] voor deze werkzaamheden vier facturen gezonden voor een totaalbedrag van € 2.867,--. [geïntimeerde] heeft deze facturen ondanks sommatie onbetaald gelaten.

Vordering in eerste aanleg en de beslissing van de rechtbank

4. [appellant] vorderde (samengevat) in eerste aanleg, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van:
- € 2.867,-- terzake de gefactureerde werkzaamheden te vermeerderen met
€ 120,02 terzake de wettelijke rente in de periode 27-09-2015 tot en met 24-01-2017;
- € 411,70 buitengerechtelijke (incasso)kosten; en
- de proceskosten.
5. [appellant] legt aan zijn vordering ten grondslag dat tussen partijen een aanneemovereenkomst bestond op grond waarvan hij werkzaamheden heeft verricht. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
6. In het vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen op de grond dat zij heeft aangenomen dat [appellant] zijn vorderingen niet wenst te handhaven nu hij niet had gerepliceerd en het door [geïntimeerde] gevoerde verweer niet heeft weerlegd.
De grief en de beoordeling daarvan
7. De grief sterkt tot vernietiging van het vonnis en legt het geschil over de onder r.o. 4 genoemde vorderingen in volle omvang aan het hof voor.
8. De grief klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] zijn vorderingen niet wenste te handhaven. Volgens [appellant] is de reden dat hij niet heeft gerepliceerd uitsluitend gelegen in miscommunicatie tussen zijn voormalig gemachtigde en de griffie van de rechtbank.
9. In de toelichting op deze grief voert [appellant] ten aanzien van de gefactureerde werkzaamheden aan dat tussen partijen vast staat dat deze werkzaamheden door hem zijn uitgevoerd. In dit verband heeft [appellant] nog drie zogenaamde – namens 4ALL getekende – “
werkbonnen” overgelegd. Op deze werkbonnen staat (onder meer) de naam van [appellant] vermeld en het aantal uren dat hij in een bepaalde week ten behoeve van 4ALL heeft gewerkt. Het verweer van [geïntimeerde], inhoudende dat de werkzaamheden niet goed zouden zijn uitgevoerd (hetgeen een beroep op opschorting rechtvaardigt), moet volgens [appellant] worden verworpen nu dit niet is onderbouwd en er tevens geen bewijs voorhanden is dat [geïntimeerde] [appellant] hierover zou hebben aangesproken.
10. In hoger beroep heeft [appellant] verder nog twee getekende verklaringen d.d. 5 juli 2017 overgelegd van de heren [X] en [Y], die samengevat verklaren eveneens als onderaannemer in opdracht van [geïntimeerde] ten behoeve van 4ALL werkzaamheden te hebben uitgevoerd. Zij verklaren verder nooit te zijn geïnformeerd dat dit werk slecht was uitgevoerd en dat zij daarom niet betaald zouden worden. Dat het werk wel correct is uitgevoerd, blijkt volgens hen uit het feit dat de werkbonnen namens 4ALL ondertekend zijn.
11. [geïntimeerde] heeft ter verwerping van de grief herhaald dat de overeengekomen werkzaamheden door [appellant] niet goed zijn uitgevoerd. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] een door hem geschreven brief d.d. 7 juli 2016 overgelegd die volgens hem aan [appellant] is verzonden en waarin (samengevat) staat vermeld dat [appellant] het werk ten behoeve van 4ALL niet goed heeft uitgevoerd, dat voornoemde partij hierover bij [geïntimeerde] heeft geklaagd, hij morgen aan [appellant] zal uitleggen wat niet goed gegaan is en dat wanneer [appellant] niet binnen zeven dagen herstelwerkzaamheden uitvoert hij niet door [geïntimeerde] zal worden betaald. Nu [appellant] niet de in de brief genoemde herstelwerkzaamheden heeft uitgevoerd, meent [geïntimeerde] gerechtigd te zijn om betaling van [appellant]’s facturen in te houden. De twee hiervoor onder randnummer 10 beschreven verklaringen zeggen [geïntimeerde] niets en zien volgens hem niet op [appellant]. [geïntimeerde] biedt ten slotte nog bewijs aan van zijn stelling dat hij [appellant] mondeling en schriftelijk zou hebben gewezen op de herstelwerkzaamheden die hij zou moeten uitvoeren en dat betaling zou uitblijven wanneer [appellant] dit niet tijdig en deugdelijk zou doen.
12. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] de gefactureerde werkzaamheden voor [geïntimeerde] heeft uitgevoerd. Het betoog van [geïntimeerde] dat hij de betaling van [appellant]’s facturen mag opschorten, omdat laatstgenoemde de werkzaamheden op onjuiste wijze heeft uitgevoerd, kwalificeert als een bevrijdend verweer. Op [geïntimeerde] rust dan ook de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden die aan dat verweer ten grondslag liggen. [appellant] heeft voornoemd standpunt van [geïntimeerde] gemotiveerd bestreden, mede aan de hand van de twee onder r.o. 10 beschreven verklaringen.
13. Van [geïntimeerde] kon tenminste gevergd worden dat hij zijn standpunt, dat het gefactureerde werk door [appellant] ondeugdelijk zou zijn uitgevoerd, op enige wijze zou hebben onderbouwd aan de hand van bijvoorbeeld een verklaring van 4ALL, foto’s of andere bescheiden. Dit heeft hij echter nagelaten. In appel heeft [appellant] volstaan met herhaling van zijn standpunt in eerste aanleg en overlegging van de onder r.o. 11 beschreven (niet ondertekende) brief. Dit vormt naar het oordeel van het hof echter onvoldoende onderbouwing, temeer daar [appellant] heeft betwist dat hij deze brief heeft ontvangen en dat hij ondeugdelijk werk heeft geleverd. Aldus heeft [geïntimeerde] niet voldaan aan zijn stelplicht. Bij deze stand van zaken ziet het hof voor bewijslevering geen aanleiding, (ook) nu [geïntimeerde] niets te bewijzen heeft aangeboden dat tot een ander oordeel zou kunnen leiden. Nu niet is onderbouwd dat [appellant] zijn verplichtingen onder de aanneemovereenkomst niet (goed) is nagekomen, is niet voldaan aan het vereiste voor de uitoefening van een opschortingsrecht, hetgeen betekent dat [geïntimeerde] zijn verplichting tot betaling onder de aanneemovereenkomst dient na te komen. Grief 1 slaagt dus.
13. [geïntimeerde] heeft zich in eerste aanleg tegen deze vorderingen (onder meer) ook nog verweerd met de stelling dat [appellant] in strijd met partijafspraken geen Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) zou hebben overgelegd. Dit verweer, dat in het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep aan de orde komt, slaagt evenmin. [appellant] heeft betwist dat partijen zijn overeengekomen dat hij een VOG diende over te leggen alvorens hij de gefactureerde werkzaamheden mocht uitvoeren (en aangevoerd dat ook overigens niet duidelijk is waarom [geïntimeerde] betaling zou mogen opschorten indien hij dit zou hebben nagelaten). In het licht van deze betwisting is het verweer van [geïntimeerde] inzake de beweerdelijk ontbrekende VOG onvoldoende onderbouwd en wordt het daarom door het hof gepasseerd.
15. Ten aanzien van de door [appellant] gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten overweegt het hof dat deze eveneens toewijsbaar zijn nu [geïntimeerde] hiertegen geen verweer heeft gevoerd.
16. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Het hof zal de vorderingen alsnog toewijzen. [geïntimeerde] zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van beide instanties worden veroordeeld.

Beslissing

Het hof:
- vernietigt het bestreden vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 september 2017;
en
opnieuw rechtdoende:
- veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van € 2.867,--, vermeerderd met € 120,02 aan gevorderde wettelijke rente over de periode vanaf 27-09-2015 t/m 24-01-2017;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van € 411,70;
- veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van de proceskosten in eerste aanleg, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 223,-- griffierecht, € 106,72 kosten uitbrengen inleidende dagvaarding en € 350,-- voor gemachtigdensalaris,
- veroordeelt [geïntimeerde] tot betaling aan [appellant] van de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van [appellant] tot op heden begroot op € 318,-- griffierecht, € 105,- explootkosten en € 1.518,-- salaris advocaat;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, M.P.J. Ruijpers en G.C.W. Van der Feltz en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2019 in aanwezigheid van de griffier.