Beoordeling van het hoger beroep
De tussen partijen vaststaande feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende.
In 2016 heeft [appellant] als onderaannemer voor [geïntimeerde] werkzaamheden uitgevoerd ten behoeve van 4ALL KLIMA MONTAGE B.V. (hierna: 4ALL).
[appellant] heeft [geïntimeerde] voor deze werkzaamheden vier facturen gezonden voor een totaalbedrag van € 2.867,--. [geïntimeerde] heeft deze facturen ondanks sommatie onbetaald gelaten.
Vordering in eerste aanleg en de beslissing van de rechtbank
4. [appellant] vorderde (samengevat) in eerste aanleg, uitvoerbaar bij voorraad, [geïntimeerde] te veroordelen tot betaling van:
- € 2.867,-- terzake de gefactureerde werkzaamheden te vermeerderen met
€ 120,02 terzake de wettelijke rente in de periode 27-09-2015 tot en met 24-01-2017;
- € 411,70 buitengerechtelijke (incasso)kosten; en
- de proceskosten.
5. [appellant] legt aan zijn vordering ten grondslag dat tussen partijen een aanneemovereenkomst bestond op grond waarvan hij werkzaamheden heeft verricht. [geïntimeerde] heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
6. In het vonnis heeft de rechtbank de vorderingen van [appellant] afgewezen op de grond dat zij heeft aangenomen dat [appellant] zijn vorderingen niet wenst te handhaven nu hij niet had gerepliceerd en het door [geïntimeerde] gevoerde verweer niet heeft weerlegd.
De grief en de beoordeling daarvan
7. De grief sterkt tot vernietiging van het vonnis en legt het geschil over de onder r.o. 4 genoemde vorderingen in volle omvang aan het hof voor.
8. De grief klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat [appellant] zijn vorderingen niet wenste te handhaven. Volgens [appellant] is de reden dat hij niet heeft gerepliceerd uitsluitend gelegen in miscommunicatie tussen zijn voormalig gemachtigde en de griffie van de rechtbank.
9. In de toelichting op deze grief voert [appellant] ten aanzien van de gefactureerde werkzaamheden aan dat tussen partijen vast staat dat deze werkzaamheden door hem zijn uitgevoerd. In dit verband heeft [appellant] nog drie zogenaamde – namens 4ALL getekende – “
werkbonnen” overgelegd. Op deze werkbonnen staat (onder meer) de naam van [appellant] vermeld en het aantal uren dat hij in een bepaalde week ten behoeve van 4ALL heeft gewerkt. Het verweer van [geïntimeerde], inhoudende dat de werkzaamheden niet goed zouden zijn uitgevoerd (hetgeen een beroep op opschorting rechtvaardigt), moet volgens [appellant] worden verworpen nu dit niet is onderbouwd en er tevens geen bewijs voorhanden is dat [geïntimeerde] [appellant] hierover zou hebben aangesproken.
10. In hoger beroep heeft [appellant] verder nog twee getekende verklaringen d.d. 5 juli 2017 overgelegd van de heren [X] en [Y], die samengevat verklaren eveneens als onderaannemer in opdracht van [geïntimeerde] ten behoeve van 4ALL werkzaamheden te hebben uitgevoerd. Zij verklaren verder nooit te zijn geïnformeerd dat dit werk slecht was uitgevoerd en dat zij daarom niet betaald zouden worden. Dat het werk wel correct is uitgevoerd, blijkt volgens hen uit het feit dat de werkbonnen namens 4ALL ondertekend zijn.
11. [geïntimeerde] heeft ter verwerping van de grief herhaald dat de overeengekomen werkzaamheden door [appellant] niet goed zijn uitgevoerd. Bij memorie van antwoord heeft [geïntimeerde] een door hem geschreven brief d.d. 7 juli 2016 overgelegd die volgens hem aan [appellant] is verzonden en waarin (samengevat) staat vermeld dat [appellant] het werk ten behoeve van 4ALL niet goed heeft uitgevoerd, dat voornoemde partij hierover bij [geïntimeerde] heeft geklaagd, hij morgen aan [appellant] zal uitleggen wat niet goed gegaan is en dat wanneer [appellant] niet binnen zeven dagen herstelwerkzaamheden uitvoert hij niet door [geïntimeerde] zal worden betaald. Nu [appellant] niet de in de brief genoemde herstelwerkzaamheden heeft uitgevoerd, meent [geïntimeerde] gerechtigd te zijn om betaling van [appellant]’s facturen in te houden. De twee hiervoor onder randnummer 10 beschreven verklaringen zeggen [geïntimeerde] niets en zien volgens hem niet op [appellant]. [geïntimeerde] biedt ten slotte nog bewijs aan van zijn stelling dat hij [appellant] mondeling en schriftelijk zou hebben gewezen op de herstelwerkzaamheden die hij zou moeten uitvoeren en dat betaling zou uitblijven wanneer [appellant] dit niet tijdig en deugdelijk zou doen.
12. Het hof overweegt als volgt. Tussen partijen is niet in geschil dat [appellant] de gefactureerde werkzaamheden voor [geïntimeerde] heeft uitgevoerd. Het betoog van [geïntimeerde] dat hij de betaling van [appellant]’s facturen mag opschorten, omdat laatstgenoemde de werkzaamheden op onjuiste wijze heeft uitgevoerd, kwalificeert als een bevrijdend verweer. Op [geïntimeerde] rust dan ook de stelplicht en bewijslast van de feiten en omstandigheden die aan dat verweer ten grondslag liggen. [appellant] heeft voornoemd standpunt van [geïntimeerde] gemotiveerd bestreden, mede aan de hand van de twee onder r.o. 10 beschreven verklaringen.
13. Van [geïntimeerde] kon tenminste gevergd worden dat hij zijn standpunt, dat het gefactureerde werk door [appellant] ondeugdelijk zou zijn uitgevoerd, op enige wijze zou hebben onderbouwd aan de hand van bijvoorbeeld een verklaring van 4ALL, foto’s of andere bescheiden. Dit heeft hij echter nagelaten. In appel heeft [appellant] volstaan met herhaling van zijn standpunt in eerste aanleg en overlegging van de onder r.o. 11 beschreven (niet ondertekende) brief. Dit vormt naar het oordeel van het hof echter onvoldoende onderbouwing, temeer daar [appellant] heeft betwist dat hij deze brief heeft ontvangen en dat hij ondeugdelijk werk heeft geleverd. Aldus heeft [geïntimeerde] niet voldaan aan zijn stelplicht. Bij deze stand van zaken ziet het hof voor bewijslevering geen aanleiding, (ook) nu [geïntimeerde] niets te bewijzen heeft aangeboden dat tot een ander oordeel zou kunnen leiden. Nu niet is onderbouwd dat [appellant] zijn verplichtingen onder de aanneemovereenkomst niet (goed) is nagekomen, is niet voldaan aan het vereiste voor de uitoefening van een opschortingsrecht, hetgeen betekent dat [geïntimeerde] zijn verplichting tot betaling onder de aanneemovereenkomst dient na te komen. Grief 1 slaagt dus.
13. [geïntimeerde] heeft zich in eerste aanleg tegen deze vorderingen (onder meer) ook nog verweerd met de stelling dat [appellant] in strijd met partijafspraken geen Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) zou hebben overgelegd. Dit verweer, dat in het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep aan de orde komt, slaagt evenmin. [appellant] heeft betwist dat partijen zijn overeengekomen dat hij een VOG diende over te leggen alvorens hij de gefactureerde werkzaamheden mocht uitvoeren (en aangevoerd dat ook overigens niet duidelijk is waarom [geïntimeerde] betaling zou mogen opschorten indien hij dit zou hebben nagelaten). In het licht van deze betwisting is het verweer van [geïntimeerde] inzake de beweerdelijk ontbrekende VOG onvoldoende onderbouwd en wordt het daarom door het hof gepasseerd.
15. Ten aanzien van de door [appellant] gevorderde rente en buitengerechtelijke incassokosten overweegt het hof dat deze eveneens toewijsbaar zijn nu [geïntimeerde] hiertegen geen verweer heeft gevoerd.
16. Uit het voorgaande volgt dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd. Het hof zal de vorderingen alsnog toewijzen. [geïntimeerde] zal als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van beide instanties worden veroordeeld.