ECLI:NL:GHDHA:2019:1277

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
200.180.470/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijswaardering na tussenarrest in civiele procedure over honorarium bij incassovordering

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om een hoger beroep van een B.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de bewijswaardering na een tussenarrest van 10 juli 2018, waarin de appellante was toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. De appellante had een vordering ingesteld met betrekking tot de honorariumafspraken bij het incasseren van een vordering op Quivest. Tijdens het getuigenverhoor op 30 augustus 2018 en het tegengetuigenverhoor op 11 december 2018 zijn verklaringen afgelegd door getuigen van beide partijen. De appellante heeft niet kunnen aantonen dat er duidelijke afspraken waren gemaakt over de honorariumbetaling in het geval van een niet-succesvolle incasso. Het hof oordeelt dat de appellante niet is geslaagd in de bewijsopdracht, omdat de getuigen bevestigden dat er geen afspraken waren gemaakt over de situatie waarin de vordering niet geïnd zou worden. Het hof concludeert dat de geïntimeerde de gemaakte afspraken zo mocht opvatten dat er alleen honorarium verschuldigd zou zijn bij een succesvolle incasso. De vordering van de appellante wordt afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Tevens wordt de appellante veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.180.470/01
Zaaknummer rechtbank : C/09/485298 HA ZA 15/361

arrest van 21 mei 2019

inzake

[…] B.V. h.o.d.n. [handelsnaam] Advocaten-belastingkundigen,

gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. M.H.W.N. Lammers te Amsterdam,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats] ([…]),
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. G.C. Mourits te Reeuwijk.

Het verdere verloop van het geding

Voor het eerdere verloop van het geding verwijst het hof naar het tussenarrest van 10 juli 2018. Bij dat arrest is [appellante] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. Op 30 augustus 2018 heeft het getuigenverhoor plaatsgevonden en op 11 december 2018 het tegengetuigenverhoor. Vervolgens hebben partijen een memorie na enquête genomen. Ten slotte is arrest gevraagd.

De verdere beoordeling van het hoger beroep

1. In voornoemd tussenarrest is [appellante] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands aannemelijk geachte stelling van [geïntimeerde] dat zij de gemaakte afspraken zo mocht opvatten dat zij alleen honorarium verschuldigd zou zijn bij het succesvol incasseren van de Quivest-vordering. Ter uitvoering van deze bewijsopdracht heeft [appellante] op 30 augustus 2018 de getuige [X] doen horen. Hij heeft onder meer verklaard:
“Op uw vraag of er met [geïntimeerde] gesproken is, wat er zou gebeuren met de
betaling van mijn honorarium indien de vordering op Quivest niet zou worden geïncasseerd,
antwoord ik dat dit niet besproken is. Ik meende dat er in de afspraken besloten lag dat er
betaling zou moeten volgen en meende ook dat duidelijk was dat er niet voor niets zou
worden gewerkt. Mijn indruk destijds was dat dit voor iedereen duidelijk was. De situatie dat
er niet zou worden geïnd bij Quivest is niet vastgelegd. De context leende zich daar ook niet
voor, omdat iedereen ervan uitging dat er geld uit die vordering zou komen. Dat werd ook
bevestigd door een later bod. In mijn e-mail van 9 december 2014 heb ik gesproken over het
mitigeren van het honorarium. Daarvan heb ik geen vastlegging kunnen vinden. Een no cure,
no /pay-afspraak mag ik niet maken en anders had ik dat expliciet vermeld. Ik had er geen
twijfel over dat we er uit zouden zijn gekomen als er niet geïnd zou worden bij Quivest gelet
op het wederzijds vertrouwen en de loyaliteit. Voor zover ik mij kan herinneren zijn er
facturen voor verschotten gestuurd. Of er ook urenoverzichten aan [geïntimeerde] zijn verstuurd,
kan ik mij niet herinneren. (…)
Op de vraag wat de afspraken met [geïntimeerde] inhielden, antwoord ik dat ik heb bedoeld dat de afspraak was dat de declaratie ook zou worden verstuurd als er niet betaald zou worden door Quivest. Ik heb daar geen vastlegging van, maar ik sluit niet uit dat dit wel ter sprake is gekomen.”
2. In het tegengetuigenverhoor heeft [geïntimeerde] de getuige [Y] doen horen. Hij heeft onder meer verklaard:
“ U vraagt mij wat er is afgesproken voor het geval er niet succesvol zou worden geïnd. Ik antwoord daarop dat er dan niks zou worden betaald. Wij gingen er namelijk allemaal van uit dat de Quivest vordering succesvol zou kunnen worden geïnd. Dat er niks betaald zou worden bij niet succesvol innen, is expliciet tussen mij en [X] besproken. (…) Er zijn duidelijke afspraken gemaakt dat er niks betaald zou worden als er niet geïncasseerd zou worden. U houdt mij voor dat dat dan zou betekenen dat [X] voor niets heeft gewerkt. Ik antwoord daarop dat dat zijn risico was en zijn inbreng in de zaak. Op uw vraag of ik wist dat een dergelijke afspraak niet gemaakt mag worden door een advocaat antwoord ik dat ik geen advocaat ben en dat [X] dat zelf zou moeten weten. U houdt mij voor de mail van 9 december 2014, waarin [X] aangeeft dat als het incasseren mis zou lopen de nota gematigd zou moeten worden tot een redelijk bedrag. Ik zeg u dat dit nooit zo afgesproken is,
er is alleen afgesproken dat kosten van derden zouden worden betaald. Iedereen ging er
100% van uit dat de Quivest vordering kon worden geïnd. Er zijn geen tussentijdse
urenoverzichten of facturen ontvangen. (…)
3. Het hof is van oordeel dat [appellante] niet is geslaagd in de bewijsopdracht. [X] heeft immers bevestigd dat er niet is gesproken over de situatie dat er niet succesvol zou worden geïnd bij Quivest. Ook heeft hij verklaard dat hij geen vastlegging heeft van de afspraken over het mitigeren van het honorarium. [Y] heeft verklaard dat nooit is afgesproken dat de nota gematigd zou worden. Volgens hem is voorts expliciet afgesproken dat bij niet incasseren van de Quivest-vordering er niets betaald zou worden. Nu [appellante] geen duidelijkheid aan [geïntimeerde] heeft verschaft over de situatie met betrekking tot het niet incasseren van de Quivest-vordering (dit is immers nooit besproken in de door [appellante] gestelde zin en ook niet vastgelegd) en ook evenmin kan worden vastgesteld dat door [appellante] tussentijdse urenoverzichten of facturen zijn verstuurd, is het hof van oordeel dat [geïntimeerde] de gemaakte afspraken zo mocht opvatten dat zij alleen honorarium verschuldigd zou zijn bij het succesvol incasseren van de Quivest-vordering.
4. De conclusie is dat de vordering ook niet gedeeltelijk toewijsbaar is zodat deze moet worden afgewezen. De grieven falen zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past dat [appellante] in de kosten van het hoger beroep zal worden veroordeeld.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Den Haag van 23 september 2015;
- veroordeelt [appellante] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot op heden begroot op € 311 aan verschotten en € 4.897,50 aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.P.J. Ruijpers, J.W. Frieling en T.M. Snoep en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 mei 2019 in aanwezigheid van de griffier.