ECLI:NL:GHDHA:2019:1277
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Bewijswaardering na tussenarrest in civiele procedure over honorarium bij incassovordering
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, gaat het om een hoger beroep van een B.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft de bewijswaardering na een tussenarrest van 10 juli 2018, waarin de appellante was toegelaten tot het leveren van tegenbewijs. De appellante had een vordering ingesteld met betrekking tot de honorariumafspraken bij het incasseren van een vordering op Quivest. Tijdens het getuigenverhoor op 30 augustus 2018 en het tegengetuigenverhoor op 11 december 2018 zijn verklaringen afgelegd door getuigen van beide partijen. De appellante heeft niet kunnen aantonen dat er duidelijke afspraken waren gemaakt over de honorariumbetaling in het geval van een niet-succesvolle incasso. Het hof oordeelt dat de appellante niet is geslaagd in de bewijsopdracht, omdat de getuigen bevestigden dat er geen afspraken waren gemaakt over de situatie waarin de vordering niet geïnd zou worden. Het hof concludeert dat de geïntimeerde de gemaakte afspraken zo mocht opvatten dat er alleen honorarium verschuldigd zou zijn bij een succesvolle incasso. De vordering van de appellante wordt afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank. Tevens wordt de appellante veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.