ECLI:NL:GHDHA:2019:1273

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 mei 2019
Publicatiedatum
27 mei 2019
Zaaknummer
200.245.912/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en verzoek om eenhoofdig gezag over minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kinderen. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag, verzocht om het gezamenlijk gezag in stand te houden, terwijl de moeder verzocht om eenhoofdig gezag. De rechtbank had eerder bepaald dat de moeder alleen het gezag zou krijgen, ondanks het feit dat er al zeven jaar geen contact was tussen de vader en de minderjarigen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder het advies van de raad voor de kinderbescherming en de communicatieproblemen tussen de ouders. Het hof oordeelde dat er onvoldoende gronden waren om het gezamenlijk gezag te beëindigen en dat de moeder niet voldoende had bijgedragen aan het verbeteren van de communicatie tussen de ouders. De vader had zich weliswaar ingezet om zijn persoonlijke problematiek aan te pakken, maar de moeder had geen stappen ondernomen om de omgang tussen de vader en de kinderen te bevorderen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag afgewezen. Tevens werd de gecertificeerde instelling aangespoord om de omgang tussen de vader en de minderjarigen te faciliteren.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling civiel recht
zaaknummer : 200.245.912/01
zaak-/ rekestnummer rechtbank : C/09/496790 / FA RK 17433
beschikking van de meervoudige kamer van 22 mei 2019
inzake
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. L.A.E. Timmer te Rotterdam,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder.
Als informant is aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming west Zuid-Holland Noord,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming,
locatie: Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Den Haag van 3 augustus 2018, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
De vader is op 13 september 2018 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2
Bij het hof zijn voorts van de zijde van de vader de volgende stukken ingekomen:
 op 27 september 2018 een brief van 26 september 2018 met bijlagen;
 op 13 november 2018 een journaalbericht van 12 november 208 met bijlagen;
 op 30 november 2018 een brief van 29 november 2018 met bijlagen.
2.3
De rechtbank Den Haag heeft bij het hof per e-mail op 26 oktober 2018 het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 14 april 2017 ingediend.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 27 maart 2019 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
  • [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
De moeder is niet verschenen.

3.De feiten

3.1
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast.
3.2
Partijen zijn gehuwd geweest van [datum] 2001 tot [datum] 2011 en zijn de ouders van:
- [de minderjarige 1] , geboren [in] 2004 te [geboorteplaats] ;
- [de minderjarige 2] , geboren [in] 2006 te [geboorteplaats] ;
hierna te noemen: de minderjarigen.
3.3
Bij beschikking van 20 april 2016 van de rechtbank Den Haag is de raad verzocht om onderzoek te verrichten naar de vraag in hoeverre een wijziging in het gezag tegemoet komt aan de belangen van de minderjarigen. Iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag is aangehouden.
3.4
Vervolgens is bij (de opvolgende) beschikking van 12 december 2016 van de rechtbank Den Haag de raad verzocht, naar aanleiding van de door de vader en de moeder ingediende stukken, door middel van een briefrapport een schriftelijke reactie te geven. Iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag is aangehouden.
3.5
Bij (de opvolgende) beschikking van 24 mei 2017 zijn de ouders verwezen naar het traject van Ouderschap Blijft. Iedere verdere beslissing ten aanzien van het gezag is aangehouden.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, bepaald dat voortaan alleen aan de moeder het gezag zal toekomen over de minderjarigen. Daarnaast zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling van 3 augustus 2018 tot 3 augustus 2019. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
De vader verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen ten aanzien van het gezag en, in zoverre opnieuw beschikkende, het verzoek van de moeder tot verkrijging van het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarigen, af te wijzen en het gezamenlijk gezag van partijen over de minderjarigen in stand te laten.
4.3
De vader voert daartoe het volgende aan. De rechtbank heeft het onjuiste wettelijk kader toegepast en ten onrechte de moeder alleen belast met het gezag over de minderjarigen. De vader is het niet eens met de door de rechtbank uitgesproken verwachting dat niet binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen in de mogelijkheid van de ouders om samen tot gezagsbeslissingen over de minderjarigen te komen, aangezien partijen zich in het kader van de ondertoezichtstelling zullen moeten inzetten om hun onderlinge communicatie te verbeteren. De vader heeft de moeder nooit belemmerd in het nemen van beslissingen over de minderjarigen. De afgelopen jaren heeft de vader steeds in het belang van de minderjarigen gehandeld. De rechtbank is er aan voorbij gegaan dat de omstandigheid dat de vader al langere tijd geen rol speelt in het leven van de minderjarigen, te wijten is aan de moeder. Zij heeft stelselmatig geweigerd om zich in te zetten voor het verbeteren van de communicatie tussen partijen. Nu de moeder alleen is belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen, hoeft zij zich helemaal niet meer in te spannen voor enige betrokkenheid van de vader bij de minderjarigen. Het is opmerkelijk dat de rechtbank voorbij is gegaan aan het advies van de raad.
4.4
Ter zitting heeft de raad naar voren gebracht dat hij zijn standpunt met betrekking tot het gezag handhaaft conform de aan de rechtbank uitgebrachte rapport, ondanks dat dit gedateerd is. In dit briefrapport van 31 januari 2017, dat gevolgd is op het rapport van de raad van 16 augustus 2016 en in samenhang daarmee moet worden bezien, is het volgende geadviseerd. Het verzoek van de moeder om haar te belasten met het eenhoofdig gezag moet worden afgewezen en het gezamenlijk gezag moet in stand blijven. Sinds 2010 is er geen sprake meer van onderlinge, constructieve, samenwerking tussen de ouders. Het traject van Ouderschap Blijft kan ervoor zorgen dat de onderlinge communicatie wordt verbeterd en het onderlinge vertrouwen wordt vergroot. Voor de minderjarigen kan hulpverlening vanuit de Opvoedpoli worden ingezet, zodat zij hun negatieve ervaringen uit het verleden kunnen verwerken en er bezien kan worden welke rol de vader in hun leven kan spelen.
4.5
Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling naar voren gebracht dat de minderjarigen hebben laten weten dat zij geen contact wensen met de vader en dat er daarom nog niet is ingezet op herstel van deze contacten met de vader.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan de orde is de vraag of, zoals de rechtbank heeft geoordeeld, er gronden aanwezig zijn het gezamenlijk gezag van de ouders over de minderjarige te beëindigen en de moeder alleen met het gezag te belasten. Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW) in verbinding met artikel 1:251a, eerste lid, BW kan de rechter daartoe beslissen indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het hof overweegt als volgt. Partijen zijn in 2011 gescheiden. Gedurende de echtscheidingsprocedure is de onderlinge verhouding en communicatie tussen de ouders ernstig verstoord geraakt. De rechtbank heeft destijds partijen (vergeefs) verwezen naar het traject van begeleide Omgang bij [jeugd- en opvoedhulporganisatie] om dit te verbeteren. De vader is op dat moment het recht op omgang met de minderjarigen ontzegd. Sinds 2011 is er dan ook – inmiddels meer dan 7 jaren - geen contact meer geweest tussen de vader en de minderjarigen. Na het raadsadvies in 2016 en 2017 (zie rechtsoverweging 4.4) zijn partijen verwezen naar het traject Ouderschap Blijft. De moeder heeft weliswaar meegewerkt aan individuele gesprekken bij [jeugd- en opvoedhulporganisatie] eind 2017/begin 2018, maar heeft vervolgens aan [jeugd- en opvoedhulporganisatie] laten weten dat het niet goed met haar gaat en dat zij niet in staat is tot een gezamenlijk gesprek met de vader. Gezien het tijdsverloop en de omstandigheid dat de moeder sinds de bestreden beschikking alleen is belast met het eenhoofdig gezag, had het naar het oordeel van het hof in het licht van de belangen van de minderjarigen op de weg van de moeder gelegen om zich tot het uiterste in te spannen om de onderlinge verstandhouding en in ieder geval de onderlinge communicatie tussen de ouders te verbeteren. Daarnaast omvat het ouderlijk gezag mede de verplichting van de ouder om de ontwikkeling van de banden van zijn kind met de andere ouder te bevorderen (artikel 1:247 lid 3 BW). Op geen enkele wijze is gebleken dat de moeder aan deze wettelijke verplichting invulling heeft gegeven.
De raad heeft begin 2017 geadviseerd dat er geen aanleiding is om het gezamenlijk gezag van de ouders over de minderjarigen te beëindigen en de moeder alleen te belasten met het eenhoofdig gezag. Ter zitting heeft de raad laten weten dit advies te handhaven. Het hof sluit zich daar in de gegeven omstandigheden bij aan. Niet is gebleken dat de situatie van de minderjarigen sinds 2017 is gewijzigd. De moeder is niet ter zitting verschenen om toelichting te geven over de huidige situatie rondom de minderjarigen en ook de gecertificeerde instelling kon het hof daarover niet inlichten aangezien zij sinds november 2018 geen contact meer heeft gehad met het gezin. Dat de minderjarigen angst hebben voor de vader, zoals de moeder bij de rechtbank naar voren heeft gebracht en ook de gecertificeerde instelling heeft laten weten ter zitting, is in dit geval geen grond voor de beëindiging van het gezamenlijk gezag.
De vader heeft zich met behulp van hulpverlenende instanties ingezet om aan zijn persoonlijke problematiek te werken. Het is niet duidelijk of de moeder inmiddels nog nadere hulpverlening voor zichzelf en de minderjarigen heeft gezocht om te werken aan de angst voor de vader.
Het gebrek aan communicatie en het ontbreken van kennis bij de vader over de actuele situatie rondom de minderjarigen brengen naar het oordeel van het hof eveneens niet zonder meer mee dat het gezamenlijk gezag niet in stand dient te blijven, zoals de rechtbank heeft geoordeeld. Dit is immers aan de moeder te wijten. Naar het oordeel van het hof is dan ook onvoldoende vast komen te staan dat de huidige (communicatie)problemen tussen de ouders op dit moment van zodanige aard dat zij een onaanvaardbaar risico met zich mee brengen dat de minderjarigen klem of verloren zullen raken tussen de ouders. De enkele omstandigheid dat de vader in 2015, inmiddels vier jaar geleden, niet zijn medewerking heeft verleend aan de verkrijging van een paspoort, is daartoe niet redengevend.
Evenmin acht het hof de beëindiging van het gezamenlijk gezag anderszins noodzakelijk in het belang van de minderjarigen.
5.3
Gelet op het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en het inleidend verzoek van de moeder alsnog afwijzen.
5.4
Ten overvloede houdt het hof de gecertificeerde instelling voor dat zij alles in het werk moet stellen om de omgang tussen de vader en de minderjarigen weer tot stand te brengen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in het hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Den Haag van 3 augustus 2018, en opnieuw beschikkende:
wijst af het verzoek van de moeder om te worden belast met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Den Haag, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register.
Deze beschikking is gegeven door mrs. O.I.M. Ydema, F. Ibili en R.L.M.C. Janssen, bijgestaan door mr. M.J. de Klerk als griffier en is op 22 mei 2019 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.