Uitspraak
1.Het verloop van het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [vertegenwoordiger van de GI] namens de gecertificeerde instelling;
- [vertegenwoordiger van de raad] namens de raad.
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 22 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kinderen. De vader, die in hoger beroep was gekomen tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Den Haag, verzocht om het gezamenlijk gezag in stand te houden, terwijl de moeder verzocht om eenhoofdig gezag. De rechtbank had eerder bepaald dat de moeder alleen het gezag zou krijgen, ondanks het feit dat er al zeven jaar geen contact was tussen de vader en de minderjarigen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder het advies van de raad voor de kinderbescherming en de communicatieproblemen tussen de ouders. Het hof oordeelde dat er onvoldoende gronden waren om het gezamenlijk gezag te beëindigen en dat de moeder niet voldoende had bijgedragen aan het verbeteren van de communicatie tussen de ouders. De vader had zich weliswaar ingezet om zijn persoonlijke problematiek aan te pakken, maar de moeder had geen stappen ondernomen om de omgang tussen de vader en de kinderen te bevorderen. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd en het verzoek van de moeder om eenhoofdig gezag afgewezen. Tevens werd de gecertificeerde instelling aangespoord om de omgang tussen de vader en de minderjarigen te faciliteren.