Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Uitspraak van 20 februari 2019
[X] te [Z] (Zwitserland), belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, de Inspecteur,
Procesverloop
Vaststaande feiten
huisvestingskst. Boekstuk 20900013 maakt verder melding van een BTW-bedrag van € 124,69. Op het adres [N] te [M] was [J] BV gevestigd, een detailhandel in exclusieve damesmode.
'Dit betreft een uitgave ten behoeve van [J] B.V. die bij de lening(en) gevoegd had kunnen, wellicht moeten worden. Vanwege het faillissement van [J] B. V. is hiervan afgezien, en zijn de kosten direct genomen in plaats van bij de afwaardering van de leningen'.
Kosten 2009 € 656
2009.
juni 2009.
2009.- [P]
Luxe rust bij [J] : Damesmodezaak [J] geopend in de [N] .In het artikel wordt verder melding gemaakt van het feit dat [J] sinds 4 september is geopend aan de [N] .
'Dit betreft een uitgave ten behoeve van [J] B. V, die bij de lening(en) gevoegd had moeten worden. Vanwege het faillissement van [J] B. V. is hiervan afgezien, en zijn de kosten direct genomen in plaats van bij de afwaardering van de leningen'.
Kosten 2009 € 5.547
divers drukwerkgeleverd door drukkerij [U] te [V] , althans volgens de geadministreerde factuur. De factuur werd administratief verwerkt als een bedrijfslast van [H] . Uit een derdenonderzoek is gebleken dat terzake ook een andere factuur opgemaakt werd. De gegevens van deze facturen zijn de volgende.
intern credit 822903 ivm foutieve naam debet odani 822904" en "
Nieuw factuurnummer 822745". Verder is een memo op de orderzak geplakt met de aantekeningen:
'Dit betreft uitgaven betreft ten behoeve van [H] B. V. en [I] B.V., geleverd drukwerk. Activering van een deel van deze uitgaven op balansdatum is niet overwogen."
Kosten 2009 € 4.401
2008.2009 2010
Instituut [G]aan de [W] te [A1] . De facturen zijn gericht aan
De heer [X]. De helft van het genoemde bedrag betreft opleidingskosten voor de leerling [E] (geboren [in] 1994) en de andere helft [F] ( [in] 1995). Het genoten onderwijs is te kwalificeren als particulier, voortgezet onderwijs (VWO, HAVO en VMBO). Genoemd instituut presenteert zich niet anders dan met onderwijs basisschool, onderbouw en bovenbouw MAVO, HAVO en VWO.
De heer [X].
'Dit betreffen opleidingskosten ten behoeve van het personeel in het kader van een traineeship in 2008, 2009 en 2010. De opleiding betreft een internationale school, ter voorbereiding op het invulling en uitvoering geven aan de internationale businessactiviteiten van de onderneming. Het betreft derhalve zakelijke uitgaven'.
(…)
52.000 30.000
Oordeel van de Rechtbank
€ 4.401
Hof] terecht en tot de juiste bedragen zijn vastgesteld. Dit betekent ook dat, nu [belanghebbende] daartegen geen afzonderlijke gronden heeft aangevoerd en de rechtbank ook overigens niet is gebleken dat deze onjuist is berekend, de heffingsrente bij beide aanslagen tot een juist bedrag in rekening is gebracht.
Hof] verminderd naar 30% - is gebaseerd op artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en is door [de Inspecteur] opgelegd met inachtneming van de paragrafen 25 en 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst. De rechtbank acht door [de Inspecteur] bewezen dat het aan (voorwaardelijk) opzet van [belanghebbende] is te wijten dat de (primitieve) aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. [De Inspecteur] heeft terecht de uitdeling voor zover deze ziet op de ‘Scholingskosten Instituut [G] ’ ten grondslag gelegd aan de vergrijpboete, omdat er bij [belanghebbende] geen onduidelijkheid heeft kunnen bestaan dat het ging om uitgaven in de privésfeer en dat [belanghebbende] deze uitgaven desondanks ten laste heeft gebracht van [H] BV. Gelet op de motivering die [belanghebbende] heeft gegeven voor het in aftrek brengen van die uitgaven is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een pleitbaar standpunt. De rechtbank is daarom van oordeel dat de boete terecht en – na vermindering bij uitspraak op bezwaar tot 30% wegens samenloop met de aan [H] BV opgelegde boete – tot het juiste bedrag is opgelegd en acht deze ook passend en uit een oogpunt van normhandhaving geboden. Omstandigheden die een matiging van de boete rechtvaardigen, zijn gesteld noch gebleken. Sinds de kennisgeving van de boete bij brief van 20 mei 2016 en het moment waarop deze uitspraak wordt gedaan, zijn nog geen twee jaar verstreken, zodat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn op grond waarvan de boete in aanmerking zou komen voor matiging.
Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen
Beoordeling van het hoger beroep
Proceskosten en griffierecht
Beslissing
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.