Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
1.Het verloop van het geding
2.Inleiding
grief 1klaagt BCU dat de feitenvaststelling van de rechtbank overzicht verre van compleet is. Het hof zal rekening houden met hetgeen BCU in het kader van grief 1 heeft aangevoerd.
- i) Tussen BCU en (de rechtsvoorganger van) ABN AMRO bestaat een rekening-courantverhouding. BCU heeft daartoe een bankrekening met nummer [rekeningnummer] bij de bank.
- ii) In april 2012 heeft BCU een grote partij effecten Brand FunDing gekocht.
- iii) Op 8 januari 2014 bedroeg de debetstand op de bankrekening € 1.865.438,52.
- iv) Op 16 januari 2014 is deze debetstand aangezuiverd naar € 0,00. De omschrijving op het desbetreffende rekeningafschrift luidde als volgt:
3.Beoordeling van het hoger beroep.
grieven 2 en 3klaagt BCU dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat ABN AMRO primair betaling uit hoofde van een overeenkomst van opdracht aan haar vordering ten grondslag heeft gelegd. Volgens BCU is de vordering primair gebaseerd op onverschuldigde betaling. Bij memorie van antwoord heeft ABN AMRO toegelicht dat zij beoogd heeft, en nog steeds beoogt, haar vordering primair te baseren op een overeenkomst van opdracht. Dat strookt met hetgeen ABN AMRO heeft aangevoerd in haar pleitaantekeningen ten behoeve van de comparitie van partijen in eerste aanleg. Zij noemt daarin (onder randnummer 41) een overeenkomst van opdracht een meer voor de hand liggende rechtsgrond dan de daarvoor genoemde onverschuldigde betaling. Om deze reden falen de grieven.
grief 7voert BCU aan dat zij weliswaar effecten heeft aangekocht en dat de koopsom ten laste van rekening [rekeningnummer] is gebracht, maar zij betwist dat BCU de Bank opdracht heeft gegeven de effecten te kopen.
grief 8, waarin BCU het oordeel van de rechtbank bestrijdt dat de opdrachten tot aankoop van effecten mede dienen te worden aangemerkt als een verzoek tot verschaffing van krediet.
grief 9bestrijdt BCU het oordeel van de rechtbank dat de boeking van 16 januari 2014, waarbij de debetstand werd teruggebracht tot € 0,00, een gevolg is van een interne administratieve boeking. BCU is van mening dat zij een beroep mag doen op deze, door de bank als interne administratieve boeking omschreven, aanzuivering. Volgens BCU moet ABN AMRO bewijzen dat het slechts ging om een interne administratieve boeking. Verder heeft BCU, ook in hoger beroep, te kennen gegeven dat zij niet weet waar het bedrag van € 1.865.438,52, waarmee de debetstand is teruggebracht tot € 0,00, vandaan komt.
grief 11klaagt BCU dat de rechtbank in rov. 4.6 ten onrechte heeft overwogen dat niet in geschil is dat BCU niet kon nakomen en dat aanmaning nutteloos zou zijn geweest. BCU heeft bij deze grief geen belang. In rov. 4.6 heeft de rechtbank beslist dat de door ABN AMRO gevorderde wettelijke rente zal worden toegewezen vanaf de dag van de inleidende dagvaarding. BCU heeft niet gesteld dat de wettelijke rente op een later tijdstip is gaan lopen.